De Turkse aanval op Noord-Syrië met de eufemistische naam “Vredesbron” brengt eindeloos lijden onder de bevolking van de regio. Een procedure zoals we die al kennen van het bloedbad dat is gepleegd door de Turkse staat en zijn milities onder de naam “olijftak” in Efrîn (Afrin). Sindsdien zijn honderden mensen gedood in Efrîn, duizenden gekidnapt en gemarteld, olijfgaarden en historische sites vernietigd, honderdduizenden op de vlucht gejaagd. De “Vredesbron”, als je het Turkije vraagt, zou een gemene wraak moeten worden van deze vernietigingsoperatie. Drie dagen geleden bevestigde woordvoerder van buitenlandse zaken Abdulkarim Omar dat 270.000 mensen momenteel in Noordoost-Syrië zijn omdat ze het land ontvluchten. De winter komt eraan en een humanitaire catastrofe staat voor de deur. De bevolking van Serêkaniyê (Ras al-Ain) woont al negen jaar in vrede samen. Girê Spî (Tall Abyad) en Serêkaniyê zijn voorbeelden van democratische zelforganisatie en het opbouwen van een gemeenschappelijk, solidair leven.
Hoogtepunten uit de geschiedenis van Serêkaniyê
Serêkaniyê is ook bekend onder de namen Waşokani, Aşukani of Kaniya Xezalan. De stad heeft een geschiedenis van nederzettingen die teruggaan tot het 6e millennium voor Christus, dat wil zeggen het einde van het Neolithicum. Waššukani was de hoofdstad van het Mitanni-rijk, dat in het midden van het 2e millennium voor Christus van Antakya tot achter Mosul reikte. Tell Halaf grenst aan Serêkaniyê en wordt beschouwd als een van de oudste nederzettingen in de regio. Tussen 6.000 en 5.300 voor Christus bevond zich hier een laat-neolithische nederzetting. In Tell Halaf vestigde zich rond het 1e millennium voor Christus de Arameeërs en stichtten het Vorstendom Bit-Bahiani. Beroemd zijn zowel de Halaf- als de Aramese godinstandbeelden van Tell Halaf. Vooral godin Shala, een Aramese variant van Ishtar, werd vereerd. Ishtar is een Akkadische versie van de Sumerische godin van oorlog en liefde of vruchtbaarheid, Inanna. Ze wordt afgebeeld als een vrouw met opgeheven armen op een leeuw. De Assyriërs bezetten en vernietigden de Aramese paleizen en lieten vervolgens ook een enorme indruk achter in de regio.
In het westen ligt Girê Spî, in het oosten Dirbêsiyê (al-Darbasiyah) en in het zuiden Til Temir. In het noorden, achter de Turkse grens, ligt de Noord-Koerdische stad Serê Kaniyê (Ceylanpınar). Serêkaniyê is een stad waar Armeniërs, Koerden, Syriacs, Tsjetsjenen, Turkmenen en Ezides samenleven. Op 24 juni 1974 werd Serêkaniyê door het Baath-regime in in de politiek van de Arabische gordel Ras al-Ain genoemd.
Van terreur naar vrijheid
Serêkaniyê was naast Efrîn de eerste stad die werd aangevallen na de proclamatie van de revolutie van Rojava in een wrede alliantie van pro-Turkse jihadisten en al-Nusra. De milities bezetten een groot deel van de stad en vestigden een terreurregiment. Marteling, verminkingen en buitengerechtelijke executies waren aan de orde van de dag. In 2014-2015 viel de zogenaamde “Islamitische Staat” (IS), met steun van Turkije, de omgeving van Serêkaniyê aan.
Op 31 maart 2014 en op 11 maart 2015 werden in Tililiye en Til Xenzir ernstige slachtpartijen gepleegd. De jihadisten verwoestten Armeense en Assyrische kerken. De aanvallen werden beantwoord door de YPG en YPJ, honderden strijders werden gedood in de bevrijding van Serêkaniyê. Met de bevrijding konden de mensen in de stad hun leven weer opbouwen.
De bewering van Erdoğan om de regio binnen te vallen om “vrede” tot stand te brengen is meer dan absurd in het licht van dit verhaal. De milities van Erdoğan hebben de eerste keer terreur in Serêkaniyê gebracht, nu proberen ze een tweede terreurregime op te zetten. Serêkaniyê leefde in vrede tot de huidige invasie. Elk huis en elke straat draagt de sporen van de strijd tegen onderdrukking. Achter elke steen zit een verhaal van opoffering en moed. Deze moed is duidelijk zichtbaar in de nu negen dagen van verzet.