- Turkije
Maandag begon een nieuw proces tegen de bekende forensisch wetenschapper en mensenrechtenactiviste Şebnem Korur Fincancı voor de 31e Istanbulse rechtbank van eerste aanleg, aanvankelijk zonder de beklaagde. De 65-jarige en haar advocaat Meriç Eyüboğlu waren, volgens hun eigen verklaringen, verhinderd. Omdat de rechtbank hier echter niet van op de hoogte was gesteld, gelastte de rechtbank de verplichte verschijning van Fincancı. De zitting staat nu gepland voor 27 januari 2025.
Fincancı wordt beschuldigd van het ‘kleineren van de Turkse natie’ op grond van de zogenaamde paragraaf over Turksheid. De achtergrond van de beschuldiging is dat Fincancı de verdenking van marteling uitte in de zaak van een man die ontvoerd was uit Kirgizië. Orhan Inandi, een Turks-Kirgizische dubbele nationaliteit, werd in mei 2021 in Bishkek ontvoerd door de Turkse inlichtingendienst MIT in opdracht van Recep Tayyip Erdoğan en naar Turkije gebracht. Het motief voor de ontvoering: Inandi was de oprichter en voorzitter van het Sapat onderwijsnetwerk, dat gelieerd is aan de islamitische prediker Fethullah Gülen, die in ballingschap in de VS verblijft. Erdoğans voormalige bondgenoot wordt verantwoordelijk gehouden voor de vermeende couppoging van 2016 en volgelingen van zijn beweging worden wereldwijd vervolgd.
Na de ontvoering presenteerde Erdoğan een foto van Inandi waarop hij vastgebonden te zien is voor een witte muur, geflankeerd door twee grote Turkse vlaggen. Ongeveer zes maanden na Inandi’s ontvoering naar Turkije doken er nog meer foto’s op die genomen waren op een gevangenisterrein en waarop hij te zien is met een ingezwachtelde arm. Volgens zijn familieleden kan hij zijn arm niet meer gebruiken door het geweld en de martelingen die hij heeft ondergaan door toedoen van MIT en Turkse politieagenten.
Gevraagd naar haar deskundige mening als professor in de forensische geneeskunde en vooraanstaand internationaal expert op het gebied van documentatie van marteling, vertelde Fincancı de media dat het heel goed mogelijk was dat Inandis’ verwondingen het gevolg waren van ernstige marteling. Het hoofdofficier van justitie van Istanbul daarentegen ziet deze expertise als een “opzettelijke vernedering van Turken” en heeft een aanvraag ingediend bij het Ministerie van Justitie voor goedkeuring van een aanklacht tegen Fincancı op grond van artikel 301 van het Turkse Wetboek van Strafrecht. Voor aanklachten op grond van dit artikel is de toestemming van de minister van Justitie vereist. Het ministerie voldeed prompt aan het verzoek, waarin terloops werd verklaard dat er in Turkije niet gemarteld wordt. Ankara probeert Fincancı, die wordt beschouwd als een ongemakkelijke criticus van het regime, al enige tijd het zwijgen op te leggen.
Artikel 301 is waarschijnlijk de bekendste Turkse wet in Europa. Tot 2008 regelde het artikel nog het ‘beledigen van de Turkse identiteit’, maar onder druk van de EU werd de wet hervormd. In de verouderde versie staat nu: ‘Iedereen die publiekelijk de Turkse natie, de staat van de Turkse Republiek, de Grote Nationale Vergadering van Turkije, de regering van de Turkse Republiek of de gerechtelijke organen van de staat kleineert, wordt veroordeeld met zes maanden tot twee jaar gevangenisstraf.’ Het artikel wordt beschouwd als een uiterst effectief instrument tegen de oppositie. Oppositieleden en impopulaire intellectuelen worden in Turkije herhaaldelijk voor de rechter gesleept omdat ze de Turkse identiteit in diskrediet zouden hebben gebracht, om zo de vrijheid van meningsuiting en de grondrechten in te perken.
Dit is niet de eerste keer dat Şebnem Korur Fincancı voor de rechter verschijnt. De voormalige voorzitter van de Turkse Medische Associatie (TTB) werd in januari 2023 veroordeeld tot twee jaar en acht maanden gevangenisstraf op beschuldiging van ‘terroristische propaganda’. In een televisie-interview met de Koerdische zender Medya Haber had Fincancı zich uitgesproken voor een onafhankelijk onderzoek naar het gebruik van chemische wapens door het Turkse leger tegen de Koerdische guerrillastrijders. Een beroep tegen het vonnis is nog in behandeling bij het Hof van Cassatie.