De Turkse staat en hun bezettingstroepen blijven een jaar na de militaire invasie doorgaan met plundering, ontvoering, marteling en inbeslagname van eigendommen in het noordelijke Syrische kanton Afrin zoals gewoonlijk. In de regio worden stelselmatig oorlogsmisdaden gepleegd.
Nadat de bezettingstroepen duizenden huizen en winkels hadden beroofd en de bevolking aanviel moesten honderdduizenden burgers Afrin ontvluchten. Zij leven nu in barre omstandigheden in vluchtelingenkampen in West- Koerdistan. Sommige inwoners weigerden te vluchten. Deze inwoners worden ontvoerd voor losgeld of weggejaagd. Zo is ook de laatste Armeniër die in Efrîn woonde, de stad uit gezet.
Harot Kevork, een 62-jarige smid wiens familie de Armeense genocide in 1915 overleefde en naar het noorden van Syrië werd gedeporteerd, runde lange tijd een ijzerhandel in het centrum van de bezette stad.De kleine winkel bij het Watani kruispunt, een gebied langs de weg naar Cindirês, waar vroeger veel bedrijven waren die eigendom waren van Armeniërs, bestaat niet meer.
De Turks-Jihadistische bezettingstroepen wilden de plek ombouwen tot een moskee: moskee al-Farouk.Een jaar geleden bezochten we Harot Kevork in zijn kleine winkel. Een paar weken eerder vond de agressieve bezetting plaats. Kevork zei toen: “We zijn erin geslaagd om een gemeenschappelijk leven op te bouwen met alle mensen hier. We staan voor onze stad. Turkije valt de mensen aan zoals 100 jaar geleden. Ze vermoordden kinderen net als toen. Nu, na 100 jaar heeft de genocide ons gevonden.”