“Koerdische muzikant ontvoerd, mishandeld en bedreigd door politie”

  • Noord-Koerdistan

In Noord-Koerdistan is het ontvoeren, mishandelen en bedreigen met de dood een veel voorkomende methode van de Turkse staat om politieke andersdenkenden te onderdrukken. Vooral jonge mensen komen steeds vaker naar buiten en vertellen over ervaringen die aan een van de donkerste hoofdstukken van het land doen denken. Het verdwijnen van ‘vijanden’ was vooral tijdens de vuile oorlog tegen de PKK in de jaren tachtig en negentig een gangbare praktijk van de geheime dienst en paramilitaire eenheden. Duizenden mensen werden destijds ontvoerd en slechts weinigen doken weer op. Velen konden pas tientallen jaren na hun verdwijning als lijk in massagraven worden geïdentificeerd.

Hoewel de werkwijze inmiddels is veranderd en ontvoerden niet meer hoeven te vrezen voor marteling en de dood, is er in de kern niets veranderd. Het laatste bekende geval is dat van de Koerdische artiest Dildar Didêrî. De zanger, wiens echte naam Ali Çetinkaya is, werd volgens zijn eigen verklaring ontvoerd, geslagen en bedreigd door personen die zich als politieagenten voordeden. Hij heeft zich gewend tot de tak van de mensenrechtenorganisatie IHD in Êlih (Batman) en heeft aangifte gedaan van het incident.

De ontvoering van Dildar Didêrî vond plaats op een busstation in de stad Bismîl, ten zuidoosten van Amed (Tr. Diyarbakır). Na een bezoek aan zijn familie in de regio wilde hij terug naar zijn huis in Êlih rijden, toen drie politieagenten hem op het terrein van het busstation de weg versperden. “Ze lieten me hun politie-identiteitskaarten zien en stopten me in een voertuig. Maar ze brachten me niet naar het politiebureau”, vertelt Didêrî in een interview met het Koerdische persbureau Mezopotamya (MA). In plaats daarvan werd hij overgedragen aan een ander trio. De mannen hadden al in een auto zonder kentekenplaten gewacht en reden hun slachtoffer naar Kerxê. Het dorp met de Turkse naam Üçtepe ligt ongeveer tien kilometer ten zuidwesten van Bismîl. “We stapten uit op een leeg perceel. Er was niemand te zien”, zegt Didêrî.

De informele detentie duurde ongeveer vier uur. “Eerst werden mij verschillende vragen gesteld. Omdat ik weigerde te antwoorden, sloegen en scholden ze me uit. Dat duurde ongeveer een half uur”, herinnert Didêrî zich. Daarna werd hij door de vermeende politieagenten op de grond gedwongen. Ze zouden op hem zijn gaan zitten en krachtig hun handen om zijn nek hebben gelegd. “Omdat ik op het moment van mijn arrestatie aan het telefoneren was, hadden ze toegang tot mijn ontgrendelde telefoon. Ze wilden informatie over mijn contacten en werden boos omdat ze niet de antwoorden kregen die ze wilden. Ze zeiden: ‘Waarom kom je eigenlijk naar Diyarbakir? In deze woestijn kunnen we je uit de weg ruimen zonder dat iemand het merkt. Als je ons helpt, helpen wij jou. Wij zijn de staat en niet verachtelijk.’ Ondertussen bleven ze me slaan.”

Na de marteling werd hij langs de kant van de weg gedumpt, aldus Dildar Didêrî. Over de mogelijke motieven van de daders zegt hij dat zijn ontvoering een aanval was op de Koerdische kunst en cultuur. “Wij zetten ons in voor de bevordering van de Koerdische cultuur en zijn betrokken bij de bevordering van de Koerdische taal. Deze feit stuit [bij de staat] op intolerantie en minachting. Om deze reden worden we aangevallen.” Hij laat zich niet intimideren.

Bron: MA