- Duitsland
Het proces tegen Kadri Saka is vorige week voortgezet bij het Hanze Oberlandesgericht (OLG) in Hamburg. De 58-jarige Koerd uit Bremen wordt door het Openbaar Ministerie in Hamburg beschuldigd van lidmaatschap van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK), wat strafbaar is volgens artikel 129a/b van het Duitse Wetboek van Strafrecht (StGB).
Het artikel verwijst naar de twaalfde en dertiende dag van het proces op 7 en 9 oktober. Saka, die afgelopen januari werd gearresteerd, kon ook zijn langverwachte verklaring afleggen. Het proces concentreerde zich echter ook op de vragen van de rechtbank, die gericht leken te zijn op het creëren van redenen voor een sociale prognose in gevangenisonderzoeken en in het vonnis.
Dag twaalf van het proces
Kadri Saka ging maar onregelmatig naar school. De lessen werden in het Turks gegeven, waardoor hij ze nauwelijks kon volgen omdat hij alleen Kurmancî sprak. Hij ontwikkelde psychologische angsten omdat zijn leraar hem regelmatig sloeg voor zijn frequente afwezigheid.
Toen Saka’s oudere broer in contact kwam met de guerrilla’s volgde repressie tegen de familie. Zijn broer werd verschillende keren gearresteerd. Op een keer ging het gerucht dat hij dood was. Toen de familie navraag deed, werd de broer gewond in een mortuarium gevonden. Kort daarna werd hij veroordeeld tot meerdere jaren gevangenisstraf.
Kadri Saka maakte de basisschool af toen hij 13 was. Als tiener ging hij met zijn neven werken op bouwplaatsen in West-Turkije. Daar hoorde hij over de “Apoïsten”, zoals de mensen rond Abdullah Öcalan werden genoemd. Zij beloofden een vrij Koerdistan, vrijheid en gelijke rechten voor alle Koerden. Dit maakte niet alleen diepe indruk op hem.
Toen Saka begin twintig was, kwam hij in contact met de guerrillastrijders omdat hem werd gevraagd of hij rugzakken kon krijgen. Hij en vele anderen in het dorp zagen zichzelf als aanhangers die de guerrilla’s lokaal hielpen met informatie, voedsel en andere diensten, wat leidde tot verdere onderdrukking. Begin jaren ’90 vroegen Kadri Saka en zijn broer met succes asiel aan in Duitsland.
“Spontane verklaring” niet juridisch bruikbaar
Na de biografie van de verdachte verwees de rechter naar een politienota volgens welke Saka tijdens zijn arrestatie op 16 januari 2024 zou hebben gezegd: “Ik werk niet! Ik werk voor de partij!”. De 58-jarige vader legde vervolgens de context uit van de situatie waarin hij dit zei: op de dag in kwestie werd Kadri Saka ‘s ochtends vroeg verrast door de huiszoeking. De politieagenten weigerden zijn vrouw toe te staan zich aan te kleden en bewaakten haar gedurende de hele inval. De agenten behandelden hem en zijn gezin ook de hele tijd provocerend, zodat hij uiteindelijk geërgerd zei: “Ik werk niet! Ik werk voor de partij!”.
Kadri Saka verklaarde expliciet dat hij geen lid was van de PKK. De verklaring was een daad van verzet. Tijdens eerdere huiszoekingen had de politie de hele familie al beschuldigd van lidmaatschap van de PKK.
Kritiek op de rechter
Op de volgende 13e dag van het proces bekritiseerde de advocaat de aanpak van de rechter in een verklaring. Ze zei dat de rechter juridisch niet zou mogen toestaan dat de herhaalde verklaring van Kadri Saka in het proces wordt opgenomen. De “spontane verklaring” was afgelegd in een context waarin de verdachte niet van tevoren was geïnformeerd over mogelijke zelfbeschuldiging door zijn verklaringen. De rechter antwoordde dat de verklaring geen invloed zou hebben op het strafproces en bewust noch door de rechtbank noch door het openbaar ministerie formeel in het proces was ingebracht.
Een “kans” op vrijlating of een misleiding?
Tijdens de twaalfde dag van het proces stelde de rechter verrassend genoeg vragen die zouden kunnen wijzen op een vrijlating uit de gevangenis. Het ging over mogelijke toekomstplannen en wat hij wilde gaan doen als hij uit de gevangenis kwam. De rechter wilde ook weten of Saka zich in de toekomst zou onthouden van het inzamelen van donaties als hij daartoe wettelijk verplicht zou zijn. Kadri Saka hield impulsief vol dat alle donaties vrijwillig waren en voegde er resoluut aan toe: “Niets zal mij ooit scheiden van mijn volk! Ik vecht deze strijd voor mijn kinderen en mijn volk! Ik woon al 33 jaar in Bremen. Ik ben nooit respectloos geweest tegenover de wetten in Duitsland.
Als mensen obstakels op mijn weg leggen, heb ik liever dat ze me voor de rest van mijn leven in de gevangenis stoppen of dat ze me vragen het land te verlaten. Mijn thuis is Bremen. Ik zal Bremen niet ontvluchten. Ik bedreig niemand.”
De rechter en de advocaat ruzieden over de vraag of de vraag een “kans” moest zijn voor Kadri Saka of dat het misleidend was. Dit debat ging door op de volgende dag van het proces.
13e dag van het proces: procesverklaring “voor en door Kadri Saka”
In de verklaring bekritiseerde de advocaat het feit dat de vraag van de rechter over het niet inzamelen van donaties ontoelaatbaar was volgens de wet en dat de verklaring van de verdachte daarom niet in de strafzaak mocht worden opgenomen. De vraag zou hem in een dilemma hebben gedreven waarin hij voor de keuze werd gesteld tussen zijn politieke activiteiten en een mogelijke voorwaardelijke straf. Deze benadering zou Kadri Saka, als een persoon die niet tactisch denkt, volledig onvoorbereid hebben getroffen en hem hebben overweldigd zonder voorafgaande instructie over de mogelijke gevolgen van zijn antwoord. Zijn verklaring zou daarom strafrechtelijk niet bruikbaar zijn geweest. De advocaat van de verdediging klaagde dat dit geen “kans” op reclassering was, maar een ontoelaatbaar “verwijt” in deze vorm.
In de verklaring bekritiseerde de advocaat ook het feit dat de rechter geen onderscheid had gemaakt tussen het legaal inzamelen van donaties voor officieel geregistreerde verenigingen en het mogelijk illegaal inzamelen van donaties die ten goede zouden komen aan de PKK, die “vandaag de dag nog steeds verboden is”. Dit was ook misleidend. Ook de vraag of hij zou afzien van het inzamelen van donaties zou geen recht doen aan de realiteit van Kadri Saka’s leven. Het zou een “alles of niets” vraag zijn. Saka’s sterke banden met het Koerdische volk en zijn loyaliteit zouden genegeerd worden. Als de rechter een poging had gedaan om hem te begrijpen, zou het duidelijk zijn geweest dat dit een oneerlijke vraag was.