- Turkije
Turkije ligt opnieuw onder vuur: ondanks herhaalde veroordelingen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) weigert de regering structurele hervormingen door te voeren in het strafrechtelijk systeem. Vooral levenslang veroordeelde gevangenen – waaronder de Koerdische vertegenwoordiger Abdullah Öcalan – wordt een realistisch scenario voor vrijlating ontzegd. Samen met drie andere organisaties heeft de Kölner Verein für Demokratie und internationales Recht (MAF-DAD) daarom een juridisch advies ingediend bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Juriste Rengin Akgül was betrokken bij de uitwerking ervan. In een gesprek met ANF Nieuwsagentschap legt ze uit waarom Turkije met zijn argumentatie het comité misleidt – en waarom zowel Europese als Koerdische actoren nu in actie moeten komen.
Mevrouw Akgül, u hebt samen met internationale collega’s een juridisch advies over het “recht op hoop” ingediend bij de Raad van Europa. Wat zijn de belangrijkste problemen met het actieplan van Turkije dat de regering bij het Comité van Ministers heeft ingediend?
Het meest recente actieplan verschilt in wezen niet van de eerdere plannen. Turkije herhaalt steeds dezelfde argumenten: er bestaat een systeem van voorwaardelijke vrijlating dat wettelijk is geregeld. Dat klopt formeel gezien, maar wij wijzen er in elk standpunt op dat bij bepaalde misdrijven – met name die welke door de staat onder de noemer “terrorisme” worden geschaard – een levenslange gevangenisstraf feitelijk tot aan de dood wordt uitgevoerd.
Dit betekent ongelijke behandeling in het strafrechtelijk systeem en schendt het beginsel van gelijkheid voor de wet. Turkije vermeldt weliswaar wettelijke uitzonderingen, maar beweert tegelijkertijd dat deze marginaal zijn. Het land legt echter geen betrouwbare statistieken voor. Een eerdere verklaring van het Turkse ministerie van Justitie voor de Verenigde Naties (VN) schatte het percentage gevangenen met een verzwaarde levenslange gevangenisstraf op 1,24 procent van de gevangenispopulatie – dat zouden meer dan 4.000 personen zijn. Hoeveel van hen daadwerkelijk tot het einde van hun leven gevangen zullen blijven, wordt echter bewust in het midden gelaten.
Daar komt nog bij dat in de recente zogenaamde hervorming voor zieke gevangenen expliciet is vastgelegd dat deze versoepelingen niet gelden voor gevangenen met een verzwaarde levenslange gevangenisstraf. Ook de verwijzing naar het constitutionele beroep is misleidend – tot op heden heeft het Constitutionele Hof nog geen uitspraak gedaan over het recht op hoop. Verzoeken van Abdullah Öcalan en anderen uit de Gurban-groep zijn nog steeds in behandeling.
U spreekt van gerichte desinformatie jegens de Raad van Europa. Hoe manipuleert Turkije het Comité van Ministers precies?
Dat gebeurt heel systematisch: Turkije gebruikt diplomatieke taal en schematische argumenten om onwil tot handelen voor te stellen als bereidheid tot hervormingen. Het Comité van Ministers is geen streng handhavingsorgaan, maar eerder een diplomatiek gremium. Zelfs bij ernstige schendingen van de mensenrechten, zoals in de zaak Osman Kavala, heeft het comité tot nu toe geen substantiële sancties opgelegd.
Daarom is het des te belangrijker dat maatschappelijke organisaties en met name internationale organisaties zich hiermee bemoeien. In Turkije zelf loopt elke ngo het risico door de staat zonder meer in verband te worden gebracht met “terrorisme”. Adviezen van Turkse deskundigen worden daarom vaak afgewezen. De deelname van internationale rechtsorganisaties helpt om deze beschermingsmechanismen te omzeilen en een objectieve mening van derden in te brengen.
Wat zijn de belangrijkste punten in uw verklaring aan het comité?
Allereerst stellen we duidelijk: Turkije voldoet niet aan de criteria van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – noch wettelijk, noch in de praktijk. Er bestaat geen realistisch scenario voor vrijlating. De grens van 25 jaar, die zou moeten gelden voor een herbeoordeling, wordt in veel gevallen overschreden – niet alleen bij verscherpte levenslange gevangenisstraffen, maar ook bij reguliere levenslange gevangenisstraffen.
Bovendien zijn er geen betrouwbare procedurele waarborgen: er ontbreekt een regelmatig, door een rechter controleerbaar mechanisme voor de toetsing van de detentie. De detentieomstandigheden worden gekenmerkt door isolatie, gebrek aan toegang tot informatie en gebrek aan transparantie. Daarmee is Turkije niet in overeenstemming met het geldende EHRM-recht.
We hebben ook voorbeelden uit andere Europese landen aangehaald om te laten zien hoe voorwaardelijke vrijlating in overeenstemming met de mensenrechten eruit kan zien. Geen enkel systeem is perfect, maar de Europese jurisprudentie vereist dat er geen categorische uitsluitingen van vervroegde vrijlating zijn. Dat is echter precies wat er in Turkije gebeurt.
Wat is er volgens u nodig om duurzame druk op Turkije uit te oefenen?
Het is niet voldoende om alleen op het Comité van Ministers te vertrouwen. Alle mechanismen van de Raad van Europa moeten worden benut: van de commissaris voor de mensenrechten tot de Commissie van Venetië, van de Parlementaire Vergadering tot de VN-organen. Ook in eigen land moet het Turkse parlement actie ondernemen – vooral als de regering spreekt van een “democratisch dialoogproces”, dan moet zij ook bereid zijn haar wetten in overeenstemming te brengen met internationale normen.
Het recht op hoop is niet alleen een juridische kwestie. Het gaat hier ook om politieke verantwoordelijkheid en het recht op een perspectief – bijvoorbeeld in het geval van Abdullah Öcalan, maar ook met betrekking tot duizenden andere gevangenen. Voor de Koerdische samenleving betekent dit dat je geen strafrechtdeskundige hoeft te zijn om je in te zetten voor de vrijlating van je eigen politieke vertegenwoordiger. Het is een legitieme, juridisch verdedigbare zaak. Kunstenaars, politici en het maatschappelijk middenveld moeten zich hier gezamenlijk voor inzetten – voor gerechtigheid, voor onderhandelingsoplossingen en voor menswaardige detentieomstandigheden.
Bron: ANF