Geen gerechtigheid zonder onderzoek

De straffeloosheid voor de “onopgeloste” politieke moorden die in de jaren ’90 in Turkije zijn gepleegd, onder het bevel van de toenmalige regering en met betrokkenheid van soldaten en dorpswachten in de regio, duurt voort. Ondanks bekentenissen zijn er geen sancties opgelegd aan functionarissen die in die periode dienden. De meeste rechtszaken hebben geleid tot vrijspraak. Eén zo’n zaak is het dossier over Ebubekir Deniz en Serdar Tanış, leden van de Democratische Volkspartij (HADEP), die verdwenen in de stad Silopi (Silopiya) in de provincie Şırnak (Şirnex).

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) veroordeelde Turkije in de zaak, maar de echte daders zijn nooit geïdentificeerd. Yakup Tanış, de broer van Serdar Tanış, verklaarde dat gerechtigheid nog steeds niet is geschied, zelfs na al die jaren.

Serdar Tanış, districtsvoorzitter van de HADEP, werd in 2001 in hechtenis genomen door Turkse troepen en sindsdien is er niets meer van hem vernomen. Zijn broer, Yakup Tanış, de huidige districtsvoorzitter van de Democratische Volkspartij  (HDP) in Silopi, sprak met ANF Nieuwsagentschap over de voortdurende strijd voor gerechtigheid.

Tanış zei: “We leven in deze onrechtvaardige en immorele oorlog die de staat de afgelopen 50 jaar tegen het Koerdische volk heeft gevoerd. Serdar was een van de duizenden die het doelwit waren van deze oorlog.”

Şırnak was een laboratorium van staatsterreur

Tanış beschreef de politieke sfeer als volgt: “Geen enkele wet was geldig in Şırnak. Elke vorm van druk, wetteloosheid en marteling werd daar eerst getest voordat het werd verspreid over heel Koerdistan. Şırnak was een laboratorium. Er waren maar vijf mensen nodig om de districtsafdeling van de HADEP op te richten, maar door de constante druk kon het niet worden voltooid. Pas toen Serdar districtsvoorzitter werd, konden ze de organisatie eindelijk openen. Iedereen die het eerder had geprobeerd werd bedreigd, bedreigd met hun familie en gedwongen om ontslag te nemen. Serdar verzette zich.”

Het begon slechts een week later

Tanış legde uit dat het partijkantoor werd heropend op 18 januari 2001, maar slechts een week later werden Serdar Tanış en partijgenoot Eyyüp Kaya aangehouden door een civiel voertuig toen ze op weg waren om een telefoonlijn aan te vragen voor het pas geopende kantoor. Hij vervolgde: “De mannen die uit het voertuig stapten vertelden Serdar dat hij een verklaring moest afleggen. Serdar maakte bezwaar en zei: “Ik ben de districtsvoorzitter. Als ik moet getuigen, moet ik opgeroepen worden via de juiste procedure.’ Ze trokken zich terug in het midden van de straat, maar kort daarna werd Serdar opgeroepen door de gendarmerie van het district en had hij geen andere keuze dan te gaan.”

Hij kwam nooit meer naar buiten

“Ebubekir zei: ‘Ga niet alleen, ik ga met je mee.’ Een plaatselijke winkelier genaamd Ömer Sansur gaf hen een lift. Bij de ingang van de gendarmerie kwamen ze twee dorpswachten uit ons dorp tegen. Serdar zei tegen hen: ‘Ik ga een verklaring afleggen en dan vertrek ik.’ Dat was het laatste moment dat Serdar werd gezien. Toen hij ’s avonds nog niet thuis was, zijn we als gezin naar het bureau gegaan. Advocaten werden erbij betrokken en er werden vergaderingen gehouden met de gendarmerie. Maar de districtscommandant van de gendarmerie beweerde: “Zulke individuen zijn hier niet geweest. Toch hadden we getuigen, degenen die Serdar een lift gaven, degenen die hem zagen bij de ingang, zelfs de bewakers die hij groette bij binnenkomst. Alles was duidelijk zichtbaar.”

De juridische strijd ging verder

Yakup Tanış benadrukte dat ze hun juridische strijd nooit hebben opgegeven en deelde het volgende: “De kop van journalist Celal Başlangıç in de krant Radikal had een grote impact. De titel ‘Vind ze levend’ bracht de zaak onder de aandacht van het publiek. We verzamelden documenten en onthulden getuigen. Toch koos de staat ervoor om een oogje dicht te knijpen. Het dossier werd voor het EHRM gebracht door Osman Baydemir, toenmalig hoofd van de Diyarbakır (Amed) afdeling van de Human Rights Association (IHD), en mensenrechtenadvocaat Tahir Elçi. Er gebeurde iets ongehoords bij het EHRM: nog voordat alle binnenlandse juridische wegen waren uitgeput, accepteerde het hof de zaak binnen slechts vijf uur. Turkije werd schuldig bevonden aan het niet uitvoeren van een effectief onderzoek, maar ondanks die uitspraak worden de daders nog steeds beschermd. Noch mijn broer is gevonden, noch zijn de verantwoordelijken voor zijn verdwijning ter verantwoording geroepen.”

Het was een systematisch beleid van de staat

Tanış benadrukte dat wat er is gebeurd geen geïsoleerd incident was maar onderdeel van een systematisch staatsbeleid en zei: “De verdwijning van Serdar ging niet slechts over één persoon. In de jaren 1990 zijn duizenden mensen verdwenen. In de jaren 2000 gingen de bedreigingen, martelingen en politieke operaties door. Dit was een georganiseerde aanval gericht op het ontkennen van het bestaan van een heel volk. Het was een misdaad tegen de menselijkheid. Het lichaam van Moeder Taybet bleef dagenlang op straat liggen. Dat is een aanslag op de menselijke waardigheid. De mentaliteit van de staat was gericht tegen de natuur, de cultuur en onze ouderen. Deze oorlog was onrechtvaardig en immoreel. De staat moet nu zelfkritiek uitoefenen. Er moet een waarheidscommissie komen. De namen van de daders moeten bekend worden gemaakt. Vrede is alleen mogelijk door confrontatie. Dit gaat niet over politiek, het gaat over menselijkheid. De geschiedenis herinnert zich geen kortstondige politieke manoeuvres, maar degenen die grote stappen zetten. De staat kan niet vooruit zonder zijn verleden onder ogen te zien. Het moet een standpunt innemen dat de menselijke waardigheid beschermt. Er is geen andere manier. Hoe meer de staat vasthield aan oorlog, hoe meer het van binnenuit verrotte.”

Bron: ANF