De Êzidî-vluchtelingen in Midyat leven in gelijke omstandigheden als in de staatsgevangenis.
Meer dan duizend Êzidîs die na de aanval van ISIS in 2014 Shengal verlieten, werden in eerste instantie in Amed gevestigd. Maar Turkse ambtenaren dwong deze Êzidî-vluchtelingen om naar het AFAD-kamp in Midyat, een district van Mardin-provincie, te verhuizen.
De vluchtelingen mogen het kamp slechts een keer per week verlaten. Turkse ambtenaren stopten ook financiële bijstand aan de Êzidî-families en weigerden een gebedsruimte aan te bieden voor Êzidîs.
Xebat E., een Êzidî-vluchteling uit het AFAD-kamp in Midyat, zei: “Deze plaats heeft niets gemeen met ons kamp in Amed. Er waren Syrische vluchtelingen toen we hier aankwamen en zij (Turkse ambtenaren) zetten ons naast hen. We werden gediscrimineerd. Eerst hebben de ambtenaren geen aandacht besteed aan gezondheidsproblemen en mochten we het kamp niet verlaten. Nu kunnen we eens per week naar het stadscentrum gaan, maar het hangt ervan af. Er zijn tijden dat we twee weken binnen blijven. Nu staat de winter voor de deur en we weten niet wat we zullen meemaken. Ik kan zeggen dat we leven als gevangenen in dit kamp.”
Een andere Êzidî-vluchteling Qasim H. vergeleek de omstandigheden in AFAD-kamp ook met het kamp in Amed en zei: ‘In het kamp van Fidanlik (in Amed) mochten we uit het kamp gaan wanneer we dat wilden. De bevolking van Amed bezocht ons, we hadden een relatie met mensen, zodat we elkaar bezochten. De mensen van Amed en de gemeente hebben ons altijd ondersteund, maar hier is het anders. Nu weten we niet welke regels ze zullen handhaven in de winteromstandigheden. We maken ons heel veel zorgen. We moesten hierheen verhuizen en nu leven we hier als een gevangene.”
Na de aanslagen op Shengal moesten tienduizenden Êzidîs hun woonplaats verlaten en in buurlanden hun toevlucht nemen. Een grote meerderheid van de vluchtelingen in Turkije keerde terug naar Shengal of verhuisden naar Europese landen.