EHRM constateert schendingen in de zaak van de Koerdische politica Aysel Tuğluk

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft geoordeeld dat de voorlopige hechtenis van de Koerdische politica Aysel Tuğluk in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en heeft vastgesteld dat haar gevangenneming politiek gemotiveerd was.

In zijn uitspraak van dinsdag (71757/17) heeft het Hof vier schendingen van het EVRM vastgesteld, waaronder artikel 18, dat alleen van toepassing is in bijzonder ernstige gevallen. Turkije werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 17.500 euro.

Tuğluk zat tussen 2016 en 2017 ongeveer 15 maanden in voorlopige hechtenis en werd later veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf wegens lidmaatschap van een “terroristische” organisatie. De uitspraak van het EHRM heeft uitsluitend betrekking op de periode van voorlopige hechtenis.

Onvoldoende bewijs, politieke motieven

De rechters oordeelden dat de detentie niet op voldoende bewijs was gebaseerd. Volgens hen hadden de Turkse autoriteiten het vermoeden van een misdrijf onvoldoende onderbouwd en geen overtuigende redenen gegeven om de voorlopige hechtenis voort te zetten. Dit vormt een schending van artikel 5, leden 1 en 3, van het EVRM (recht op vrijheid en veiligheid).

Het Hof oordeelde verder dat de toespraken en activiteiten van Tuğluk als medevoorzitter van het Democratisch Samenlevingscongres (DTK) onder de vrijheid van meningsuiting vielen (artikel 10 EVRM). Haar gevangenneming uitsluitend op basis van politieke uitspraken was dan ook in strijd met het Verdrag.

EHRM bekritiseert schending van artikel 18

Bijzonder ernstig is de vaststelling van een schending van artikel 18 van het EVRM, volgens hetwelk beperkingen van grondrechten niet mogen worden opgelegd voor andere dan de daarin genoemde doeleinden. Het Hof oordeelde dat de gevangenisstraf van Tuğluk niet uitsluitend om strafrechtelijke redenen was opgelegd, maar specifiek bedoeld was om politieke oppositie te onderdrukken. Hoewel Turkije zich op het moment van haar gevangenneming in een noodtoestand bevond, benadrukten de rechters dat dit geen rechtvaardiging kon vormen voor de vastgestelde schendingen van de mensenrechten.

Gediagnosticeerd met dementie tijdens haar gevangenschap

Advocate Aysel Tuğluk, geboren in 1965 in Elazığ, is een prominente Koerdische politica, voormalig HDP-parlementslid en bekend voorvechtster van vrouwenrechten en een politieke oplossing voor de Koerdische kwestie. In 2018 werd zij veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf vanwege haar rol als medevoorzitter van de DTK, die door de Turkse autoriteiten wordt beschouwd als gelieerd aan de Koerdische Arbeiderspartij (PKK). Tuğluk, die tijdens haar gevangenschap dementie ontwikkelde, is inmiddels om gezondheidsredenen vrijgelaten.

De uitspraak van het EHRM wordt beschouwd als een van de ernstigste vonnissen tegen Turkije van de afgelopen jaren. Schendingen van artikel 18 zijn zeldzaam in de jurisprudentie van het Hof en duiden op gevallen waarin de rechterlijke macht is geïnstrumentaliseerd om politieke tegenstanders te vervolgen.

“Een vonnis in naam van de gerechtigheid”

De Koerdische politica Meral Danış Beştaş, lid van de DEM-partij in het Turkse parlement, sprak van een “vonnis in naam van de gerechtigheid” – niet alleen voor Tuğluk, maar voor “allen die zijn vervolgd vanwege hun mening of identiteit”. Tegelijkertijd, zo zei ze, was het vonnis een herinnering aan “de verloren jaren, de verwoeste gezondheid” van Tuğluk “en de omvang van de willekeur van de staat”.

Bron: Bianet