“Ecologische vernietiging als strategie”

In Koerdistan is de vernietiging van het milieu niet alleen een bijproduct van economische belangen – het maakt deel uit van een langdurige politieke strategie die gericht is op controle, verdrijving en ontworteling. Milieuactivist Agit Özdemir analyseert in een gesprek met ANF Nieuwsagentschap hoe historische repressiepatronen vandaag de dag worden voortgezet in de vorm van dammen, mijnbouwprojecten en veiligheidszones. Hij beschrijft het proces niet alleen als een ecologische crisis, maar ook als een gerichte aanval op cultuur, herinnering en het sociale leven – een concept dat hij ‘ecocide’ noemt.

Hoe ver reikt de geschiedenis van de vernietiging van de natuur in Koerdistan?

De vernietiging van de natuurlijke omgeving in Koerdistan is geen verschijnsel van het heden, maar een uiting van een lange politieke traditie. Sinds de oprichting van de republiek in de jaren twintig van de vorige eeuw richtte het staatsgeweld zich niet alleen tegen de Koerdische bevolking, maar ook tegen het omringende landschap. In militaire rapporten uit de tijd van de opstanden van Şêx Seîd, Agirî, Zîlan en Dersim komen steeds weer uitdrukkingen voor als ‘bergen platbranden’ of ‘bossen uitroeien’. De natuur werd ontdaan van haar ecologische karakter, beroofd van haar eigen logica en gedefinieerd als een bedreiging – een terrein dat ‘gezuiverd’ moest worden.

Deze maatregelen kwamen vooral radicaal tot uiting in de jaren negentig: duizenden dorpen werden ontruimd of verwoest, bossen werden vernietigd door gecontroleerde branden. Deze ingrepen waren niet alleen gericht op militaire controle, maar ook op het verbreken van de band tussen mens, plaats en milieu, die generaties lang was gegroeid. In de Koerdische cultuur is het dorp niet alleen een woonplaats. Het omvat tuinen, waterbronnen, weiden en hooggelegen alpenweiden – een heel sociaal-ecologisch systeem. De vernietiging ervan betekent dus ook een uitwissing van herinneringen, alledaagse cultuur en collectieve levenswijze.

De voorbeelden – de verwoesting van de Zîlan-vallei, de brandrooien in Dersim in 1938, de deportaties in de jaren negentig – zijn uitingen van één en dezelfde logica: een beleid dat het grondgebied tot een bedreiging verklaart en doelbewust verandert.

Hoe manifesteert dit beleid zich vandaag de dag?

Tegenwoordig wordt dit beleid met andere middelen voortgezet. Het Cûdî-massief is bijvoorbeeld een voorbeeld van gelijktijdige militaire, economische en ecologische exploitatie. Na jaren van militaire conflicten werd het een projectievlak voor economische uitbuiting – door steengroeven, mijnen en ontbossing. De vernietiging die tijdens de fase van de hete oorlog werd toegepast, wordt nu voortgezet door middel van planningsprocedures, concessies en bouwkundige ingrepen.

Deze vorm van systematische toegang tot het landschap en de samenleving noem ik ecosocide. Het omvat niet alleen de vernietiging van ecologische systemen, maar ook de uitroeiing van culturele continuïteit en sociale levensvormen. Wat wordt vernietigd, is niet alleen het erfgoed van het verleden, maar ook de basis voor de toekomst.

Een brand in Licê. Volgens omwonenden brak de brand uit in de directe omgeving van twee militaire posten | Foto: MA

Vooral sinds de jaren 2000 en nog meer sinds 2010 is het repertoire van ingrepen uitgebreid: in plaats van gedwongen uitzettingen zijn er nu grootschalige projecten – stuwdammen, waterkrachtcentrales, mijnbouwprojecten, nationale parken, speciale zones met veiligheidsstatus. Regio’s zoals de Cilo-Sat-gletsjer worden tegelijkertijd gedefinieerd als beschermde gebieden, toeristische bestemmingen, militaire verboden zones en mijnbouwgebieden – een hybride toestand van permanente hervorming.

In het kader van het zogenaamde “vredesproces” (2013-2015) werden bossen onder het mom van ‘onderhoud’ of “verjonging” op grote schaal gekapt en vervolgens aan bedrijven toegewezen. Tegenwoordig worden ook hernieuwbare energiebronnen – fotovoltaïsche energie, windenergie, geothermie – ingezet als instrumenten voor de herbestemming van weideland en gemeenschappelijke goederen. De toegang tot kapitaal verloopt niet langer alleen via de klassieke energie-infrastructuur, maar ook via het label ‘groene ontwikkeling’.

Wat laat dit totaalbeeld ons zien?

Wat we zien is de voortzetting van een 100 jaar oud model – met wisselende middelen, maar met dezelfde doelstelling. In de jaren twintig ging het om onderdrukking van opstanden, in de jaren negentig om verdrijving, vandaag de dag om een samensmelting van veiligheids- en kapitaalbelangen. De ecologische gevolgen zijn ernstig – maar dat is slechts één kant van de medaille.

De andere is maatschappelijk: mensen worden niet alleen verdreven, maar ook ontheemd. Terugkeer wordt onmogelijk gemaakt door de vernietiging van infrastructuur, de toe-eigening van grondgebied en het doelbewust beperken van mobiliteit. Het gaat niet alleen om het milieu – het gaat om een systematisch beleid dat geen toekomst biedt.

Wat is het verband tussen ecocide/ecosocide en assimilatie?

In het publieke en juridische debat wordt vaak gesproken over “ecocide”. Ik spreek bewust van ecosocide, omdat deze term het structurele verband tussen natuurvernietiging en sociale uitroeiing zichtbaar maakt.

De vernietiging van dorpen door dammen, het kappen van bossen, de vernietiging van heilige plaatsen of gedwongen migratie zijn geen op zichzelf staande gebeurtenissen. Ze volgen een gemeenschappelijke politieke choreografie. De ecosocide maakt duidelijk dat de natuur niet wordt gezien als ‘collateral damage’, maar als een strategisch terrein voor maatschappelijke transformatie. Het markeert de plek waar ecologisch geweld en culturele assimilatie elkaar kruisen.

Ook andere groepen worden getroffen: in de regio rond Cûdî bijvoorbeeld werden Chaldeeuwse en Assyrische dorpen met geweld ontruimd en hun kerken en begraafplaatsen verwoest. Tegenwoordig worden deze plaatsen beschouwd als “militaire verboden zones”, terwijl bouwbedrijven er ongehinderd actief zijn. Het resultaat is een dubbel verlies: materiële ruimte en cultureel geheugen. Er ontstaat een regime dat gesloten is voor de bevolking, maar open voor bedrijven.

Zijn de Cilo-Sat-gletsjers een ander voorbeeld van dit beleid?

Absoluut. De Cilo-Sat-gletsjers illustreren deze ambivalentie op exemplarische wijze: enerzijds officieel ‘beschermd’ als nationaal park, anderzijds tegelijkertijd gebruikt als militaire zone, mijnbouwgebied en decor voor evenementen. Festivals in de regio dienen als podium voor staatsaanwezigheid en machtsvertoon – symbolisch geënsceneerd als ‘verovering van de berg’.

Terwijl duizenden mensen van buitenaf toegang krijgen tot de evenementen, blijft de lokale bevolking uitgesloten – zelfs van begraafplaatsen of weidegronden. Bezoekvergunningen zijn restrictief, bureaucratisch en tijdelijk. De asymmetrie tussen militaire beschikbaarheid en civiele uitsluiting onthult de kern van dit beleid.

Turkse militairen in juli 2025 bij een poging om een persverklaring tegen de kalksteenwinning bij de historische Birkleyn-grotten te verhinderen | Foto: MA

Welke functie vervullen stuwdammen en waterkrachtcentrales naast energieopwekking?

Stuwdammen en waterkrachtcentrales in Koerdistan zijn veel meer dan alleen energie-infrastructuur. Ze veranderen niet alleen het hydrologisch evenwicht, maar grijpen ook diep in sociale en culturele structuren in. Ze overspoelen niet alleen dorpen, maar ook herinneringsruimtes, symbolische plaatsen, sacrale landschappen. Tegelijkertijd creëren ze nieuwe, controleerbare ruimtes – zichtbaar, bewaakbaar, militair bereikbaar.

In Dersim bijvoorbeeld beschrijft de zin “De stuwdammen zijn een tweede 1938” deze logica treffend: de hydrotechnische ingreep wordt gezien als een voortzetting van historisch geweld. In de Zîlan-vallei, die al in 1930 het toneel was van een bloedbad, worden vandaag de dag door dammen en waterkrachtcentrales opnieuw vernietiging en verdrijving gepleegd – als poging om de collectieve herinnering uit te wissen.

Ook in Botan is deze continuïteit zichtbaar: ondanks de status van nationaal park wordt de leefomgeving beperkt door grootschalige projecten. Wat zich voordoet als “natuurbehoud”, blijkt in de praktijk een strategie te zijn om ruimte en bevolking te reorganiseren.

Hoe hangen ‘ontvolkingsbeleid’ en milieuvernietiging samen?

Gedwongen verdrijving betekent niet alleen fysieke ontheemding. Het betekent ook het verlies van sociale en culturele samenhang. In de jaren negentig werden ongeveer 4.000 dorpen ontruimd of verwoest, gepaard gaande met gerichte aanvallen op bossen, velden en weidegronden. Dit geweld was niet alleen gericht op vlucht, maar ook op onomkeerbaarheid.

Een actueel voorbeeld is de provincie Şirnex (Şırnak): in 2022 kondigde het gouverneursambt aan dat 40 van de ontruimde dorpen in de regio’s Cûdî en Gabar “weer vrijgegeven” waren. Ter plaatse ontbreekt echter elke infrastructuur. Voor bezoeken aan begraafplaatsen is toestemming nodig en mensen die willen terugkeren, stuiten op administratieve en veiligheidsbarrières.

Een groot deel van deze dorpen is inmiddels opnieuw verwoest door dammen, waterkrachtcentrales of mijnbouwprojecten – dit keer onder civiele voorwendselen. Wat ooit een dorp was, is nu verdwenen, onbewoonbaar of tot verboden gebied verklaard. In Gabar bijvoorbeeld zorgen aardolie-exploratie en industriële boringen ervoor dat lokale waterbronnen opdrogen. Ondanks de waterrijke topografie is de bevolking gedwongen om drinkwater aan te voeren met tankwagens.

Ook in de regio Cilo-Sat zien we een symbolische en materiële enscenering van deze logica: terwijl festivals met toestemming van de staat plaatsvinden, blijft het dagelijks leven van de bevolking hiervan uitgesloten. Wat in de media als normalisatie wordt voorgesteld, wordt ter plaatse ervaren als permanente controle – een politieke choreografie die militaire aanwezigheid omzet in civiele formats.

De Ilısu-dam staat paradigmatisch voor het verband tussen infrastructuur, verdrijving en culturele uitroeiing. Met de ondergang van Heskîf (Hasankeyf) en ongeveer 200 omliggende nederzettingen werden niet alleen plaatsen, maar ook biografieën, geloofsruimtes en collectieve herinneringen uitgewist. Ongeveer 100.000 mensen verloren direct of indirect hun leefomgeving.

Het verlies kan niet alleen topografisch worden beschreven. Het heeft ook betrekking op de symbolische orde: religieuze plaatsen, historische paden, narratieve geografieën. De bewering dat het om een energieproject gaat, verhult de werkelijke functie: de permanente verdringing en herstructurering van een regio.

Bovendien hebben deze ingrepen juridische gevolgen: zo kon in de zaak Kerboran (Dargeçit) – in verband met de zogenaamde JITEM-moorden – geen plaatsonderzoek meer plaatsvinden omdat de plaats delict onder water stond. De zaak werd geseponeerd. Ook het bloedbad van Zîlan werd letterlijk overspoeld: het gebied waar de misdaad plaatsvond ligt nu onder water – alleen bij laagwater komen er botten boven water.

Geldt hetzelfde voor het Silvan-project?

Ja, een soortgelijk scenario tekent zich ook af bij het Silvan-project. Er zijn acht stuwdammen en 23 irrigatiesystemen gepland, die een gebied van 175 km² zullen overspoelen. 15 dorpen zullen volledig verdwijnen, meer dan 30 gedeeltelijk. Veel van deze plaatsen waren al in de jaren negentig ontruimd – nu dreigen ze definitief te verdwijnen.

De slogan “Barajlar ikinci 38’dir” (De stuwdammen zijn een tweede 1938) vat het dubbele karakter van de maatregel samen: als instrument van ontheemding en controle. De geplande Nerdüş-dam illustreert dit: hij zal niet alleen energie leveren, maar ook fungeren als een veelzijdig controle-instrument. De loop van de rivier zal worden onderbroken, het ecosysteem vernietigd en verschillende historische dorpen zullen worden overstroomd.

Wat kunnen we hieruit concluderen?

Stuwdammen en waterkrachtcentrales in Koerdistan zijn zelden wat ze lijken te zijn. Hun functie gaat veel verder dan energieproductie of irrigatie. Ze zijn instrumenten voor geopolitieke controle, middelen om mobiliteit te belemmeren, instrumenten om traditionele levenswijzen om te vormen tot industriële logica.

Ze rukken niet alleen mensen uit de aarde, maar ook de herinnering. Ze veroorzaken een dubbele verdringing – uit de ruimte en uit de geschiedenis. Het verband tussen natuurvernietiging, veiligheidslogica en kapitalistische accumulatie wordt in deze gevallen niet alleen zichtbaar, maar ook structureel begrijpelijk.

De ecosocide is dus meer dan een ecologische ramp. Het is een politieke strategie – bedoeld om niet alleen het milieu te vernietigen, maar ook de samenleving te veranderen.

Agit Özdemir is cartograaf en milieuactivist. Hij werd in 1992 geboren in Êlih (Batman) en studeerde landmeetkunde aan de Technische Universiteit Yıldız in Istanbul. Sinds 2017 is hij werkzaam in de particuliere sector en woont hij in Mêrdîn (Mardin). Özdemir is al vele jaren betrokken bij ecologische en stedelijke protestbewegingen in Turkije en Koerdistan. Hij is actief in groepen zoals het “Initiatief ter redding van Hasankeyf”, de ecologische beweging van Mesopotamië, de ecologische vereniging Mêrdîn en het coördinatiecomité van de Kamer van Architecten en Ingenieurs (TMMOB) in Mêrdîn. Hij omschrijft zichzelf als “werker in de sociale ecologie” en houdt zich vooral bezig met de ecologische gevolgen van oorlog, de effecten van veiligheidsbeleidsstrategieën op de natuur en de ecologische grondslagen van vrede. Zijn bijdragen zijn onder andere verschenen in 1+1 Express, Yeni Yaşam Gazetesi, Özgür Gündem, Bianet en in verschillende tijdschriften. Özdemir beschouwt ecologisch verzet niet alleen als een milieukwestie, maar als een maatschappelijke en politieke kwestie. In zijn werk combineert hij de strijd tegen milieuvervuiling met zijn inzet voor gerechtigheid, vrijheid en vrede.