- Rojava/Noord- en Oost-Syrië
ANHA citeert bronnen uit Afrin en meldt dat de door Turkije gesteunde huurlingen tientallen olijf-, walnoot- en vijgenbomen hebben omgehakt in een dorp in het bezette kanton Afrin.
Volgens het rapport behoorden de bomen toe aan inwoner Imad Hisen uit het dorp Xilner in de buurt van de wijk Zediye.
Alleen al in mei hebben huurlingen van de Turkse bezetting in totaal 2.124 olijf- en granaatappelbomen omgehakt in de bezette regio Afrin. Daarnaast werden ongeveer 18.000 olijfbomen verbrand. Bovendien vernietigden opzettelijke branden talrijke bosbomen, volgens een balans die de Syrische Democratische Krachten (SDF) op 4 juni publiceerden.
Het kanton Afrin was het meest westelijke kanton van Rojava en Noord- en Oost-Syrië, waar 200.000 etnische Koerden woonden. Hoewel de bevolking overwegend Koerdisch was, woonden er naast soennitische moslims ook verschillende religieuze groepen, waaronder yazidi’s, alawieten en christenen.
Op 20 januari 2018 lanceerde Turkije luchtaanvallen op 100 locaties in Afrin, als het begin van een invasie die ze ‘Operatie Olijftak’ noemden.
De Turkse luchtmacht beschoot lukraak zowel burgers als YPG/YPJ posities, terwijl een grondaanval werd uitgevoerd door facties en milities georganiseerd onder de paraplu van het door Turkije gesteunde Nationale Leger.
Op 15 maart hadden de door Turkije gesteunde milities de stad Afrin omsingeld en onder artilleriebeschietingen geplaatst. Een Turkse luchtaanval trof het enige functionerende ziekenhuis van de stad, waarbij 16 burgers omkwamen.
Burgers vluchtten en de SDF trok zich terug, en op 18 maart had Turkije Afrin de facto bezet. Tussen de 400 en 500 burgers stierven tijdens de invasie, voornamelijk als gevolg van Turkse bombardementen. Andere burgers werden ter plekke geëxecuteerd.
Voorafgaand aan de Turkse invasie was Afrin een van de meest vreedzame en veilige delen van Syrië, waar tijdens de burgeroorlog vrijwel nooit gevechten plaatsvonden, afgezien van incidentele schermutselingen tussen YPG/YPJ en jihad-troepen aan de grenzen. Als gevolg daarvan bood Afrin een vreedzaam toevluchtsoord aan meer dan 300.000 ontheemden van elders in Syrië.
Volgens verschillende bronnen is het Koerdische aandeel in de bevolking gedaald van meer dan negentig procent vóór de bezetting tot tussen de 15 en 22 procent.
In het rapport van de mensenrechtenorganisatie van Afrin over de eerste helft van 2023 staat dat er de afgelopen zes maanden twaalf mensen zijn gedood in Afrin door artillerievuur, drone-aanvallen of geweervuur van de bezettingstroepen. Een bijzonder gruwelijke misdaad vond plaats in Jindires op 20 maart, toen vier leden van een familie werden gedood. De slachtoffers, tussen 18 en 43 jaar oud, werden neergeschoten door de pro-Turkse huurlingenmacht Ahrar al-Sharqiya toen ze een vuurtje stookten voor hun huis om het Koerdische nieuwjaarsfeest van Newroz te vieren.
In dezelfde periode waren er 173 ontvoeringen waarvoor losgeld werd geëist. Deze onmenselijke praktijk is een financieringsmodel geworden voor de huurlingengroepen in Afrin. De ontvoerden worden vastgehouden in martelgevangenissen, waarvan er veel worden gerund door de Turkse inlichtingendienst MIT. Deze dienst gebruikt alle mogelijke middelen om de gevangenen informatie af te persen. Er zijn herhaalde meldingen van mensen die sterven onder marteling.
Naast de mensenrechtenschendingen worden ook de natuur en de landbouw in Afrin aangevallen. Huurlingengroepen en “hulporganisaties” met banden met de Turkse staat hebben grote stukken bos en landbouwgrond vernietigd om plaats te maken voor de vestiging van pro-Turkse kolonisten. Volgens het rapport werden 15.500 bomen, waaronder olijf-, walnoot- en amandelbomen, en talrijke bosgebieden gekapt. Daarnaast werd meer dan 70 hectare tarwe- en gerstvelden platgebrand. Verschillende organisaties uit Palestina, Qatar en Turkije zijn betrokken bij deze kolonisatieprogramma’s.