Dodenkelders Cizîr: EHRM roept Turkije op om commentaar te geven

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de Turkse regering opgeroepen een verklaring af te leggen in de zaak van de dodelijke aanvallen door het leger tijdens de avondklok in de Koerdische stad Cizîr (tr. Cizre) in de winter van 2015/2016. Het gaat met name om de dood van 137 mensen die vastzaten in drie verschillende kelders van gebouwen en stierven onder beestachtige omstandigheden.

In een mededeling van 22 mei verzocht het Hof om gedetailleerde antwoorden op een aantal belangrijke vragen over de mogelijke schending van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – het recht op leven.

Achtergrond: oorlog tegen de Koerdische bevolking

Tijdens de 79 dagen durende avondklok in Cizîr tussen december 2015 en februari 2016 – de tweede belegering van de stad in de provincie Şirnex (Şırnak) – voerde het Turkse leger een grootschalige oorlog tegen de Koerdische bevolking. Cizîr, dat toen 115.000 inwoners telde, werd dagelijks vanuit de lucht en op de grond gebombardeerd. Het leger nam hele wijken onder vuur, vernietigde de telefoon-, elektriciteits- en watervoorziening en zette duizenden mensen gevangen.

VN: Apocalyptische omstandigheden

Op 7 februari 2016 werden 137 mensen gedood in drie kelders waar ze onderdak hadden gezocht. Talloze slachtoffers – waaronder politici, journalisten, kunstenaars, activisten en kinderen – verbrandden toen het leger benzine goot in de kelders vol met mensen; ze werden doodgeschoten toen Turkse troepen de gebouwen bestormden; of ze stierven doordat medische hulp uitbleef vanwege eerdere verwondingen. Sommige lichamen worden vandaag de dag nog steeds vermist. Internationale organisaties zoals de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN spraken destijds van “apocalyptische omstandigheden”.

Juridische stappen en juridische ontwikkelingen

Nadat het EHRM in 2019 een eerste klacht als niet-ontvankelijk had afgewezen – op grond van het feit dat de binnenlandse rechtsmiddelen niet waren uitgeput – dienden de advocaten van de getroffenen na een onsuccesvolle grondwettelijke klacht in Ankara opnieuw een klacht in bij Straatsburg.

In een nieuwe stap heeft het EHRM nu de Turkse regering opgeroepen om een uitgebreide verklaring af te leggen. Mensenrechtenadvocaat Ramazan Demir zei: “De Cizîr-dossiers staan weer op de agenda van het EHRM. Na de negatieve uitspraak van het Turkse Constitutionele Hof heeft het EHRM zijn onderzoek hervat.”

Het EHRM vraagt: Heeft de staat de levens van de burgerbevolking beschermd?

De vragencatalogus van het EHRM heeft onder andere betrekking op:

▪ de verantwoordelijkheid van de veiligheidstroepen voor de dood van de ingeslotenen,

▪ het gedrag van de staatsautoriteiten tegenover de gewonden

▪ het mogelijk niet verlenen van hulp,

▪ de doeltreffendheid van de uitgevoerde onderzoeken,

▪ en de vraag of overheidsinstanties gepast en onafhankelijk hebben gehandeld om de omstandigheden van het overlijden op te helderen.

Het Hof kijkt vooral kritisch naar de vraag of overheidsinstanties opzettelijk reddingsoperaties hebben verhinderd en of de dood van individuele personen door verbranding een rechtstreekse verantwoordelijkheid van de staat inhoudt.

Kritiek op onderzoek en gerechtelijke procedures

Mensenrechtenorganisaties en familieleden van de slachtoffers bekritiseren al jaren het gebrek aan opheldering en de gedocumenteerde systematische weigering om een onderzoek in te stellen. In veel gevallen werd de procedure stopgezet met een verwijzing naar het vermeende PKK-lidmaatschap van de slachtoffers – zonder een onafhankelijk onderzoek naar de omstandigheden van de dood.

Bovendien werd de woonwijk waarin de kelders zich bevonden na de militaire belegering ontruimd, werden de gebouwen vernietigd en later vervangen door woonwijken van het staatshuisvestingsbedrijf TOKI.

Wat nu?

De Turkse regering heeft nu de gelegenheid om commentaar te geven op de kwesties die door de rechtbank aan de orde zijn gesteld. De uitkomst van het proces kan verstrekkende gevolgen hebben voor de beoordeling van militaire operaties in burgerwijken en kan ook fundamentele vragen oproepen over de manier waarop de staat omgaat met mensenrechtenverplichtingen.