Deadline van het Comité van Ministers van de Raad van Europa voor “recht op hoop” verstrijkt over 3 maanden

  • Turkije

Na de oproep van Abdullah Öcalan voor vrede en een democratische samenleving op 27 februari en de aankondiging van de PKK dat zij zich op 12 mei zou ontbinden, is de aandacht nu gericht op de juridische stappen die de Turkse staat zou kunnen nemen.

Het 10e pakket voor justitiële hervormingen, dat voor de Eid al-Adha-vakantie werd geïntroduceerd, voldeed niet aan de verwachtingen en er werd aangekondigd dat de voortzetting van de hervormingen zou worden uitgesteld tot september. Tijdens de besprekingen over het hervormingspakket werden de voorstellen van de oppositie, vooral van de DEM-partij, grotendeels genegeerd.

Sinds de aankondiging van de ontbinding van de PKK is er herhaaldelijk op aangedrongen om de fysieke detentieomstandigheden van Öcalan te verbeteren, maar er is geen vooruitgang geboekt. Afgezien van een familiebezoek tijdens Eid al-Adha is het onduidelijk of er nieuwe ontmoetingen met Öcalan zijn geweest of officiële stappen zijn gezet om het proces vooruit te helpen.

In deze context heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa tijdens zijn vergadering op 17 en 18 september 2024 de kwestie van het “recht op hoop” voor Öcalan aan de orde gesteld en Turkije een termijn van een jaar gegeven om actie te ondernemen. Die termijn verstrijkt in september 2025, over ongeveer drie maanden.

Bahçeli bracht de kwestie zeven maanden geleden ter sprake

Het ‘recht op hoop’ werd een onderwerp van politiek debat in Turkije toen de leider van de Nationalistische Bewegingspartij (MHP), Devlet Bahçeli, het noemde tijdens de parlementaire fractievergadering van zijn partij op 22 oktober 2024. Bahçeli zei: “Als de regering vastberadenheid en vastberadenheid toont, moeten er wettelijke regels met betrekking tot het ‘recht op hoop’ worden vastgesteld en moet dit recht volledig toegankelijk zijn.” Sinds deze verklaring zijn er ongeveer zeven maanden verstreken, maar er zijn nog geen officiële stappen ondernomen.

Het ‘recht op hoop’ verwijst naar een wettelijke bepaling met betrekking tot gevangenen die veroordeeld zijn tot levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van voorwaardelijke vrijlating. Dit principe is gebaseerd op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Vinter e.a. vs. het Verenigd Koninkrijk uit 2013, waarin het Hof oordeelde dat levenslange opsluiting zonder uitzicht op vrijlating in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (dat foltering en onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt).

Het EHRM heeft drie uitspraken gedaan

De reden dat het Comité van Ministers de zaak Öcalan heeft opgepakt, is een uitspraak van het EHRM van 18 maart 2014. De advocaten van Öcalan hadden in 2003 een klacht ingediend met het argument dat de voorwaarden van zijn straf in strijd waren met artikel 3 van het EVRM. In zijn beslissing oordeelde het EHRM dat Öcalan’s verzwaarde levenslange gevangenisstraf, die geen kans biedt op vrijlating of herziening, en zijn eenzame opsluiting een schending van artikel 3 vormden, net zoals het had geoordeeld in de zaak Vinter. Het Hof verklaarde ook dat er passende wettelijke hervormingen moesten worden doorgevoerd. Dit was de eerste uitspraak tegen Turkije met betrekking tot het ‘recht op hoop’.

Daarna deed het EHRM twee vergelijkbare uitspraken: een in de zaak Hayati Kaytan tegen Turkije op 15 september 2015, en een andere in de zaak Gurban en Civan Boltan tegen Turkije op 15 december 2015. In beide uitspraken bevestigde het Hof opnieuw dat levenslange gevangenisstraffen zonder herzieningsmechanisme of voorwaardelijke vrijlating in strijd zijn met het verbod op marteling en onmenselijke behandeling.

Ondanks het feit dat het tien jaar geleden is dat de twee uitspraken over Öcalan werden gedaan, heeft Turkije nog steeds geen wettelijke hervormingen doorgevoerd om de schendingen aan te pakken. Als gevolg hiervan heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa, dat toezicht houdt op de uitvoering van uitspraken van het EHRM, een monitoringproces in gang gezet om aan te dringen op juridische en praktische veranderingen met betrekking tot het recht op hoop en levenslange gevangenisstraf met verzwarende omstandigheden. Tijdens de vergadering van 17-18 september 2024 gaf het Comité Turkije nog een laatste jaar. Hoewel de verklaring van Bahçeli kort op deze beslissing volgde, is er tot nu toe geen wetgevende actie ondernomen.