Het Constitutionele Hof (AYM) van Turkije heeft een precedent besluit uitgevaardigd. Het Hof deed een uitspraak over de “rechtenschending” met betrekking tot de aanvragers die administratieve boetes kregen vanwege de sit-in-actie die ze hadden ingesteld nadat ze bij een wettelijk besluit (KHK in het Turks) uit de openbare dienst waren ontslagen in de provincie Malatya.
De AYM wees op artikel 34 van de grondwet en benadrukte dat het opleggen van sancties voor vreedzame acties niet in verhouding staat tot de doelen die tijdens de noodtoestand worden nagestreefd. De beslissing voerde aan dat de demonstranten de openbare orde niet verstoorden met de sit-in-actie, en voegde eraan toe; “Het is niet proportioneel om dezelfde mensen een groot aantal administratieve boetes op te leggen bij vreedzame acties die lang duren.”
Het besluit, waarin werd benadrukt dat allerlei activiteiten, zoals vergaderingen en demonstraties die moeten worden gehouden in openbare ruimtes binnen de grenzen van de provincie, toestemming moeten vragen aan het gouverneurschap in het kader van wet nr. 2911 op basis van de noodtoestandregels, voerde aan dat: “Het doel van het toestemmingssysteem tijdens de noodtoestand is ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen vooraf kunnen worden genomen. Men ziet echter dat de administratie op de hoogte was van de actie vanaf de eerste dag nadat de sit-in-actie was begonnen en dat het ontbreken van toestemming niet langer een essentieel element was voor de administratie om actie te ondernemen onder de omstandigheden van de concrete gebeurtenis. Om deze reden is het essentieel dat de administratie zich niet direct of indirect bemoeit met vreedzame actie.”
Er moet echter ook rekening worden gehouden met de impact van een ontslag via een wettelijk decreet. Om deze reden is er geen redelijk evenwicht gevonden in de beslissingen van de rechtbank”, oordeelde het Hof.
De rechtvaardiging van de beslissing, waarin wordt opgemerkt dat een groot aantal administratieve boetes werd opgelegd aan dezelfde personen tijdens vreedzame acties, suggereerde dat: “De bestraffing van verzoekers die hebben deelgenomen aan een vreedzaam evenement dat niet inmenging in het dagelijks leven, het verkeer of de verlening van openbare diensten met administratieve boetes op grond van het niet nakomen van hun verlofverplichtingen, kan niet worden beschouwd als een evenredige beperking van het doel dat tijdens de noodtoestand wordt nagestreefd. In casu wordt geoordeeld dat artikel 15 van de grondwet deze tussenkomst niet rechtvaardigt in strijd met de waarborgen die in artikel 34 van de grondwet worden gesteld met betrekking tot het recht van verzoekers om vergaderingen en demonstraties te houden. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het recht om vergaderingen en demonstraties te houden om de genoemde redenen werd geschonden.”