- Turkije
Advocaat Deniz zei in dit interview met ANF Nieuwsagentschap dat tenzij Turkije zijn benadering van de Koerdische kwestie, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat herziet, zijn standpunt over het “recht op hoop”, dat betrekking heeft op ongeveer 4.000 gevangenen, ongewijzigd zal blijven.
“Turkije evalueert de juridische status van de heer Öcalan op individuele basis en koppelt deze aan de onopgeloste Koerdische kwestie”, voegde de advocaat eraan toe.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelde op 18 maart 2014 dat de veroordeling van Abdullah Öcalan tot levenslange gevangenisstraf zonder kans op vervroegde vrijlating in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank bepaalde dat Öcalans vonnis moest worden herzien in overeenstemming met het “recht op hoop”. Bijna tien jaar later heeft Turkije echter nog geen actie ondernomen.
Advocaat Deniz zei: “Het concept van het ‘recht op hoop’ dook voor het eerst op in de jaren 1970 met een uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof. Het EHRM liet zich hier later door inspireren en introduceerde zijn eigen definitie van het ‘recht op hoop’.”
Levenslange gevangenisstraf zonder voorwaardelijke vrijlating schendt mensenrechten
Advocaat Deniz merkte op dat Turkije de doodstraf in de vroege jaren 2000 afschafte en verving door levenslange gevangenisstraf met verzwarende omstandigheden, en voegde eraan toe: “Deze straf houdt opsluiting in een speciaal regime en isolatie voor de rest van iemands leven in. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat het veroordelen tot levenslange opsluiting zonder enige mogelijkheid tot vrijlating een schending van de mensenrechten inhoudt. Het heeft hierover nieuwe jurisprudentie ontwikkeld, met de Vinter-zaak in het Verenigd Koninkrijk als mijlpaal. Deze uitspraak stelde vast dat levenslange opsluiting zonder uitzicht op vervroegde vrijlating onwettig is en in strijd met de mensenrechten, en vormt de basis van het ‘recht op hoop’.”
Turkije verwerpt het ‘recht op hoop’
Verwijzend naar de beslissing van het EHRM met betrekking tot de Koerdische leider Abdullah Öcalan, zei advocaat Deniz: “In antwoord op een aanvraag uit 2014 van de advocaten van de heer Öcalan, oordeelde het EHRM dat het ‘recht op hoop’ op hem van toepassing moet zijn. Ondanks de aanzienlijke tijd die is verstreken sinds de uitspraak, heeft Turkije nagelaten actie te ondernemen. In 2021 nam het Comité van Ministers van de Raad van Europa, na aanvragen van de advocaten van Öcalan en maatschappelijke organisaties, de kwestie in behandeling en startte een monitoringproces met betrekking tot Turkije. Toch heeft Turkije geen praktische stappen ondernomen om het “recht op hoop” te implementeren. Het monitoringproces gaat door, maar Turkije lijkt niet bereid om aan deze beslissing te voldoen.”
Kwestie verbonden met de Koerdische kwestie
Advocaat Deniz benadrukte dat Turkije het “recht op hoop” niet erkent als een individueel wettelijk recht, eraan toevoegend dat “dit de reden is waarom de heer Öcalan het ‘recht op hoop’ wordt ontzegd. De belangrijkste reden is de onopgeloste Koerdische kwestie, verergerd door Turkije’s afdrijven van de rechtsstaat en het gebrek aan een democratische mentaliteit. Tenzij deze systemische problemen worden aangepakt, is het duidelijk dat Turkije de zaak niet vanuit een juridisch standpunt benadert en niet van plan is om de uitspraak uit te voeren.
Een verandering in het politieke klimaat zou tot vooruitgang kunnen leiden, maar voorlopig beoordeelt Turkije de juridische status van Öcalan geïsoleerd en koppelt het die aan de bredere Koerdische kwestie. Zolang de houding van Turkije ten opzichte van de Koerdische kwestie, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat ongewijzigd blijft, is het onwaarschijnlijk dat zijn benadering van deze kwestie zal veranderen.
Het ‘recht op hoop’ geldt momenteel voor meer dan 4.000 gevangenen. Om ervoor te zorgen dat dit recht in de Turkse wet wordt erkend, moeten aanhoudende juridische, politieke, diplomatieke en maatschappelijke inspanningen ervoor zorgen dat deze kwestie in het publieke debat op de voorgrond blijft.”
Bron: ANF