Het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft tijdens zijn 1537e vergadering, gehouden op 15-17 september 2025, toezicht gehouden op de uitvoering van de uitspraken van het Europees Hof in de zaken betreffende Selahattin Demirtaş (nr. 2) en aanverwante zaken.
Onder verwijzing naar de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) verklaarde het Comité dat Demirtaş en andere gekozen parlementsleden zonder voldoende bewijs waren vastgehouden, dat deze detenties politiek gemotiveerd waren en in strijd waren met het recht op vrijheid van meningsuiting en politieke vertegenwoordiging.
Besluiten
De plaatsvervangers
1. Eraan herinnerd dat het Hof in deze zaken heeft geoordeeld dat de verzoekers, die op het relevante tijdstip gekozen leden van de Nationale Assemblee waren, werden vastgehouden zonder dat er bewijs was voor een redelijk vermoeden dat zij een strafbaar feit hadden gepleegd (schending van artikel 5, leden 1 en 3), en dat hun arrestatie en voorlopige hechtenis een bijbedoeling hadden (schending van artikel 18 juncto artikel 5); dat de opheffing van de parlementaire immuniteit van de verzoekers en de wijze waarop het strafrecht werd toegepast om hen te straffen voor politieke toespraken niet te voorzien waren en niet bij wet waren voorgeschreven (artikel 10) en dat hun daaruit voortvloeiende detentie het voor hen feitelijk onmogelijk maakte om deel te nemen aan de werkzaamheden van de Nationale Assemblee (schending van artikel 3 van Protocol nr. 1); herinnerde er voorts aan dat het Hof in de zaak Yüksekdağ Şenoğlu e.a. ook een schending van het recht op een snelle beslissing over de rechtmatigheid van de detentie had vastgesteld vanwege het gebruik van stereotiepe redeneringen door de nationale rechter bij het weigeren van toegang tot het onderzoeksdossier (artikel 5, lid 4);
Wat individuele maatregelen betreft
2. herinnerde aan de bevoegdheid van het Constitutionele Hof om de situatie van verzoekers te toetsen op basis van de bevindingen van het Hof en de herhaalde uitspraken van het Comité in dit verband, en sprak zijn grote bezorgdheid uit over het feit dat het Constitutionele Hof de klachten van verzoekers nog steeds niet heeft onderzocht;
3. er nota van nemend dat het Hof van Assisen op 25 juni 2025 zijn met redenen omkleed vonnis heeft gewezen, herhaalde het Comité zijn oproep aan de autoriteiten om onverwijld een Engelse vertaling van de relevante delen van de motivering van het Hof van Assisen te verstrekken, samen met de analyse van de autoriteiten, zodat het Comité kan beoordelen welke gevolgen het vonnis heeft voor de vereiste individuele maatregelen;
4. bevestigde met klem dat elke voortzetting van de voorlopige hechtenis van verzoekers op grond van dezelfde feitelijke context een voortzetting van de schending van hun rechten zou inhouden, alsmede een schending van de verplichting van de verwerende staat om zich te houden aan het arrest van het Hof overeenkomstig artikel 46, lid 1, van het Verdrag; en heeft de autoriteiten nogmaals aangespoord om ervoor te zorgen dat de verzoekers onmiddellijk worden vrijgelaten, bijvoorbeeld door alternatieve maatregelen voor detentie te onderzoeken in afwachting van de procedure voor het regionale hof van beroep;
5. verzocht de autoriteiten met betrekking tot de overige verzoekers in de zaak Yüksekdağ Şenoğlu e.a. om actuele informatie te blijven verstrekken over de ontwikkelingen in de strafprocedure, rekening houdend met het feit dat, bij gebrek aan nieuw bewijs tegen hen, de vaststelling door het Hof van een schending van artikel 18 juncto artikel 5 zou vereisen dat de verzoekers worden vrijgesproken om restitutio in integrum te waarborgen;
Wat algemene maatregelen betreft
6. herinnerend aan de bevindingen van het Hof dat de detentie van de verzoekers het verborgen doel had om pluralisme te onderdrukken en de vrijheid van politiek debat te beperken, en dat de algemene maatregelen daarom de vrijheid van politiek debat, pluralisme en de vrijheid van meningsuiting van alle gekozen vertegenwoordigers moeten kunnen versterken, in het bijzonder waarborgen die gekozen vertegenwoordigers van de oppositiepartijen beschermen tegen onterechte strafrechtelijke vervolging en detentiebevelen;
7. betreurde dat de autoriteiten, ondanks eerdere beslissingen van het Comité waarin het tegendeel werd gesteld, blijven vertrouwen op de bestaande grondwettelijke waarborgen en het bestaande wetgevingskader, en volhouden dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn om de vrijheid van politiek debat, het pluralisme en de vrijheid van meningsuiting van gekozen vertegenwoordigers in Turkije te beschermen;
8. erkent dat er positieve voorbeelden zijn van beslissingen om niet tot vervolging over te gaan, maar benadrukt dat het aantal onderzoeksrapporten dat door het openbaar ministerie aan het parlement wordt voorgelegd met het verzoek om de immuniteit van parlementsleden op te heffen, zeer hoog lijkt te blijven, wat, samen met de recente berichten in de media over de detentie van talrijke gekozen burgemeesters, erop wijst dat het door het Hof gesignaleerde probleem blijft bestaan;
9. herhaalde zijn oproep tot concrete wetgevende of andere maatregelen die de vrijheid van politiek debat, pluralisme en de vrijheid van meningsuiting van alle gekozen vertegenwoordigers kunnen versterken (met inbegrip van met name waarborgen ter bescherming en eerbiediging van de parlementaire immuniteit van gekozen vertegenwoordigers van de oppositiepartijen); moedigde de Turkse autoriteiten bovendien aan hun inspanningen te concentreren op bewustmaking en interne opleiding van openbare aanklagers en rechters om ervoor te zorgen dat zij de klachten die zij ontvangen over gekozen politieke vertegenwoordigers beoordelen in overeenstemming met het Verdrag;
10. moedigde de autoriteiten meer in het algemeen aan om verder na te denken over het gebruik van de “Nationale Commissie voor Solidariteit, Broederschap en Democratie” en het “Terrorismevrij Turkije-initiatief” en riep de autoriteiten op om met het Comité en het Secretariaat in gesprek te gaan om vooruitgang te boeken bij de uitvoering van de individuele en algemene maatregelen van de huidige groep van zaken;
11. besloten om de behandeling van de individuele maatregelen te hervatten tijdens hun 1545e vergadering (december 2025) (DH) en de algemene maatregelen tijdens hun DH-vergadering in maart 2026.