Derdê Mîrûn: Een moeder die het verdriet van een natie met trots droeg

Derdê Mîrûn etste haar naam in een van de donkerste hoofdstukken van de geschiedenis als een vrouw die moederschap vermengde met verzet en liefde met pijn. Ze wordt herinnerd als een heldin in het collectieve geheugen van haar volk en laat een onuitwisbare indruk achter. Haar verhaal is er niet alleen een van de liefde van een moeder voor haar kinderen, maar ook van een onverzettelijke strijd voor de vrijheid van haar volk en de zware prijs die voor die strijd werd betaald. Tijdens de Sheikh Said opstand doorstond Derdê Mîrûn de onbeschrijfelijke pijn van de executies van haar zonen – en toch, door vast te houden aan hun herinnering en trouw te blijven aan de eervolle strijd van haar volk, kerfde ze haar plaats in de geschiedenis als een Koerdische vrouw van immense moed en toewijding.

Wie was Derdê Mîrûn?

Derdê Mîrûn werd geboren in het Oxnut district van de Kanireş regio. Ze behoorde tot de Mala Sûwêr clan van de Cibran stam. Haar voornaam was Mevrouw Derdê, de dochter van Mehemedê Xelil, en ze was ook bekend als Oze (Seide). Van jongs af aan leefde mevrouw Derdê een leven dat diep geworteld was in de tradities van haar volk. Deze sterke stamtradities vormden haar tot een vrouw met veerkracht, vastberadenheid en een diepe toewijding aan haar gemeenschap.

Hoewel ze uit een welvarende achtergrond kwam, werd het leven van mevrouw Derdê niet bepaald door rijkdom of bezittingen, maar door waarden van menselijkheid. Haar onwrikbare loyaliteit aan haar volk, hun tradities en hun waarden leidde haar haar hele leven en vormde de basis voor haar niet aflatende streven naar gerechtigheid in haar latere jaren. Mevrouw Derdê trouwde met de heer Ali, een van de edelen van Çapakçur. Ali was lid van de plaatselijke heersende familie die door het Ottomaanse Rijk was aangesteld om de regio te besturen. Uit dit huwelijk kreeg ze drie zonen en twee dochters: Faik, Said en Ibrahim. Samen met haar kinderen leidde ze een vreugdevol leven, gebaseerd op hoop voor de toekomst. Nadat ze in de familie Mir was getrouwd, werd ze onder de mensen bekend als ‘Derdê Mîrûn. Het waren echter de tragedies die ze doorstond en de kracht die ze daarbij toonde die ertoe leidden dat ze in de geschiedenis herinnerd werd als ‘Derdê Mîrûnê.

Kinderen die in verzet kwamen

Het jaar 1925 markeerde niet alleen een keerpunt voor het Koerdische volk, maar ook een van de pijnlijkste momenten in het leven van mevrouw Derdê. De Sheikh Said opstand ging de geschiedenis in als een van de eerste grote Koerdische opstanden tegen de Turkse overheersing. De brutale onderdrukking van de opstand leidde tot enkele van de donkerste dagen van die tijd.

In die donkere tijden waren de ogen van mevrouw Derdê gericht op de ogen van haar drie zonen – Faik, Said en Ibrahim. Als moeder staarde ze voor de laatste keer in hun dappere ogen. Bij elk van hen droeg ze in haar hart een immense liefde, een diep respect voor het verzet dat in hen brandde en een onwrikbare toewijding aan de vrijheidsstrijd van haar volk. In haar ogen lag niet alleen verdriet – ze weerspiegelden ook de felle kracht van een moeder die het tegen de wereld opnam. Voor haar was elk van haar zonen een held.

Op een dag, in de rechtbank van het Onafhankelijkheidstribunaal in Elazığ, deden de rechters mevrouw Derdê een wreed aanbod: “We zullen één van uw zonen sparen, maar u moet kiezen.” Een storm woedde in haar binnenste. Haar ogen dwaalden af naar haar jongste zoon, Ibrahim. Hij was pas getrouwd; er waren nog maar zes maanden verstreken sinds zijn huwelijk. Hoewel verpletterd door het gewicht van deze onmogelijke beslissing, hield ze stand en antwoordde: “Geen moeder verdeelt haar hart. Als je in vijf vingers snijdt, doet elke vinger evenveel pijn.” Terwijl ze in de ogen van de rechters staarde, realiseerde ze zich opnieuw dat er geen gerechtigheid was in die rechtbank. Ze keerde de rechtszaak de rug toe. Ze had geen andere keuze dan haar zonen – en hun eer en verzet – aan het lot toe te vertrouwen.

Het tribunaal was geen instrument van gerechtigheid, maar een instrument van executie en onderdrukking. Deze meedogenloze rechters, die niet aarzelden om het hart van een moeder te verscheuren, hebben het geweten van de mensheid opnieuw een slag toegebracht.

Op 15 april 1926 werden op het Şire-plein van Elazığ de zonen van mevrouw Derdê en andere Koerdische verzetsstrijders naar de galg geleid. Bij het aanbreken van de dageraad werd Ibrahim als eerste opgehangen. Toekijken hoe het leven en de dromen van haar jongste zoon aan die galg tot een einde kwamen, brandde in de ziel van mevrouw Derdê als een brandende sintel. Ze huilde stilletjes en hield haar tranen in – vastbesloten om haar pijn niet te tonen in het bijzijn van de vijand.

Vanuit het raam van haar hotelkamer keek mevrouw Derdê naar de laatste reis van haar kinderen. Maar in haar ogen stond geen verdriet, maar trots. Ze nam geen afscheid als moeder, maar als een volk dat afscheid nam van zijn krijgers.

De executies werden één voor één uitgevoerd. Mevrouw Derdê, met haar tranen diep in haar binnenste, nam haar zonen eigenhandig van de galg – Faik’s levenloze lichaam, Ibrahim’s koele vorm en Said’s laatste adem. Ze droeg ze allemaal. Ze nam persoonlijk de begrafeniskosten van alle elf geëxecuteerde mannen voor haar rekening. Ze begroef haar zonen en de andere strijders zij aan zij – omdat ze niet alleen haar kinderen waren, maar ook de symbolen van de vrijheidsstrijd van een natie.

Het leven van mevrouw Derdê werd een symbool van het verzet van het Koerdische volk door de ogen van een moeder. Ze was niet alleen een rouwende moeder die haar kinderen had verloren; ze was een vrouw die het lijden, de lasten en het verzet van haar hele volk droeg. Haar verzet werd een symbool van de kracht van de Koerdische natie tegenover de wettelijke onderdrukking door de Turkse staat. Want hoewel ze haar zonen verloor, heeft ze een leven lang hun nalatenschap levend gehouden.

De schreeuw van een moeder

Nadat ze de begrafenis van haar zonen had voltooid, gaf mevrouw Derdê nooit toe aan wanhoop. Zonder ook maar één traan te laten, legde ze de andere jonge mannen met haar eigen handen te rusten, net zoals ze met haar zonen had gedaan, en ging toen op weg naar Bingöl. Iedereen die ze onderweg tegenkwam, keek haar met ogen vol medelijden aan. Toch hield ze haar hoofd hoog en vervolgde haar reis waardig. Drie dagen lang zweeg ze, waar ze ook stopte – geen klachten, geen tranen. De mensen hadden medelijden met haar; sommigen dachten zelfs dat ze gek geworden was.

Maar de kwelling die in mevrouw Derdê brandde – het verlangen naar haar zonen, het gewicht van alles wat ze had verloren – brak eindelijk los toen ze naar huis terugkeerde. Tegen de tijd dat ze haar dorp bereikte, had het gerucht zich al verspreid dat ze “haar verstand had verloren” op de weg naar Bingöl. De dorpelingen keken naar haar met een mengeling van bezorgdheid en verdriet. In deze oorlog had ze niet alleen haar zonen verloren, maar ook haar man, twee broers, verschillende neven en veel familieleden van vaderskant. Sommigen waren geëxecuteerd, anderen gedood in de strijd of verbannen. Haar familie was uiteengereten.

Toen ze eindelijk haar dorp bereikte, stroomden haar emoties over en steeg haar gehuil naar de hemel. Terwijl ze rouwde om haar zonen, hield ze haar hoofd hoog en accepteerde ze condoleances met een trotse en waardige houding. Op de vraag waarom ze tijdens die donkere dagen niet had gehuild of gesproken, antwoordde ze eenvoudigweg: “Men toont zijn pijn of verdriet niet in het aangezicht van de vijand.” De woorden van mevrouw Derdê weerklonken in de geschiedenis.

Het verhaal hierboven, gebaseerd op de echte ervaringen van mevrouw Derdê, is gebaseerd op de herinneringen gedeeld door haar kleinzoon, Ahmet Ertuğrul, kort voor haar overlijden.