Naar de maan – Deel 1

Stel, je baalt omdat je vanmiddag weer eens net wat te veel hebt zitten swipen. Je kan ook je E-bike pakken voor een ritje, zeg van Utrecht naar Amsterdam, 35 km, over een fietspad dat meekronkelt langs de Vecht. Mooi zonnetje erbij dat door de opvlammende herfstbladeren prikt.

Dat kost je max twee uurtjes. Hoe leuk is dat. Stel dat je nu de smaak te pakken hebt en door wil gaan, van hier tot aan de maan en terug, dan komt er nog 700.000 kilometer erbij. Dan heb je nog  35.000 uur te gaan. Je bent dan nog zo’n 25 jaar bezig. Moet je wel op z’n tijd even pauze nemen om te stekkeren en je weer wat op te frissen. Tot driekwart van je trip moet je tegen de zwaartekracht van de aarde opboksen, maar daarna heb je wel de wind in de rug. Het is pittig, maar doable. Als je had meegelift met een lichtstraal, op de rug van een foton, dan had je er twee seconden over gedaan. 

Van de aarde naar de zon zou dat dan 8 minuten duren. Naar de dichtstbijzijnde ster ruim vier jaar. Een uitstapje dwars door de hele melkweg kost 100.000 jaar – moet je wel even opletten dat je niet wordt opgeslokt door het immense Zwarte Gat in het centrum van de Melkweg, want dan is het gedachten experiment snel afgelopen, dan is het game over. 

Verlaten we de Melkweg ( 200 miljard zonnen), dan komt, na ruim twee miljoen jaar, de Andromeda nevel in beeld, de zuster galaxy, die op ramkoers ligt met onze Melkweg. 

De laatste jaren hebben onderzoekers in onze kosmische achtertuin zo’n 17 miljoen sterrenstelsels van het type Melkweg in kaart gebracht. Aardig is dat deze galaxies niet losjes uitgestrooid liggen. Ze lijken zich samen te klonteren langs een soort kosmische herfstdraden. De hemelse snotslierten, zeg maar. Massa trekt massa aan. Met een sneeuwbal effect. Kleine variaties in het begin hebben grote gevolgen later… Deze kosmische stofzuigers trokken zo de aangrenzende gebieden leeg. Al dat stof hoopte zich op langs dit web. Daaromheen ontstonden zo grote kosmische bellen. Bubbels, ‘gevuld’ met onvoorstelbare leegte (met maar een paar schaarse atomen per kubieke meter). Grote bellen dus, vol met niks. Met eromheen, aan de randen dus, die omspannende kosmische draden, de intergalactische superhighways, waar alle grote sterrenstelsels zich ophoopten, met daarin steevast die enorme Zwarte Gaten, tot wel een honderd miljoen keer zwaarder dan onze zon. 

Wat ik al zei: minieme variaties in het allervroegste stadium van ‘the observable universe’ zijn daarvoor verantwoordelijk, the rest is history. Hoe verder we wegkijken hoe meer we terugkijken in de tijd. 

Die expansie in tijd en ruimte over 13,8 miljard jaar wijst dus terug naar een punt, toen tijd en ruimte ooit nog waren samengebald in een minuscuul vlekje, kleiner dan een miljoenste deel van een teennagel. ‘Aha!’, hoor ik nu al een christen of moslim roepen: ‘En wie heeft dat geschapen…? Dat was God!’ Maar dan geloof ik dat zij net even de verkeerde afslag hebben genomen. Want dat ‘begin’ in tijd en ruimte, the Big Bang, dat is een begin, gezien vanuit ons perspectief! Een oriëntatiepunt. Het is een setje coördinaten, gezien vanuit ons gezichtspunt nu. 

Hoe leg ik dat goed uit? Stel je was niet afgezwaaid naar de Maan, en je was fijn blijven plakken hier op Aarde. Als je dan naar het noorden was afgereisd, steeds verder en verder, dan had je na  zeven dagen flink doorstekkeren uiteindelijk een punt bereikt waar je niet verder noordelijk kon gaan. Zo is er, terugreizend in de tijd, ook een beginpunt aan te wijzen waar we niet verder terug kunnen gaan in de tijd. 

Maar net zomin als de Noordpool het begin of eindpunt is van de aarde, maar meer een kwestie van hoe wij de aarde hebben ingedeeld in een grid van coördinaten, zo is het begin van de tijd die wij kennen niet per se het absolute begin van het universum zelf. Integendeel.

Waarom zou het universum een speeltje zijn van een God of een Demiurg? Iets bouwen vanuit het niets, dat is hun specialiteit, maar niets wijst erop dat het universum een creator nodig heeft. De broosheid van ons eigen bestaan roept misschien bij sommige mensen een behoefte op aan zo’n soort houvast, en vinden zij in zo’n godsbeeld troost. In de praktijk zie ik toch vooral dat de hoop van de een uitpakt als de nachtmerrie van de ander. 

Ik zou zeggen: kom, laten we vooral een beetje opletten en blijven openstaan voor verwondering. Ga even stoeien met je hond, geef je kind een lekkere knuffel. Make love. Neem een borrel, en droom even weg bij de prachtige herfstblaadjes in het park.

Auteur: Paul Terlunen