De bioscoopbrand in Amûdê is een van die verhalen die diep verankerd zijn in het geheugen van de Koerdische samenleving. Het was 13 november 1960, toen honderden schoolkinderen op een zondag naar de Egyptische film “De Middernachtgeest” (Chabah nisf al-layl) moesten kijken in de enige bioscoop in de stad in het noordoosten van Syrië, het Şehrazad Film House. Op dat moment had het Ba’athistische regime een “week van solidariteit” afgekondigd met de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd van Frankrijk en zamelde donaties in voor de “Algerijnse broeders”. In Amûdê moesten alle studenten daarom naar de bioscoop, voor een toegangsprijs van dertig piasters.
De film was al verschillende keren vertoond en elke keer zat de bioscoop overvol. Eigenlijk had het maximaal 200 zitplaatsen op ongeveer 130 vierkante meter, maar op die dag 61 jaar geleden zaten er veel meer dan 400 kinderen in de zaal. Hun ogen staarden naar het scherm, waarboven een horrorfilm uit 1947 flikkerde, toen het na korte tijd veel te fel werd. Maar de felheid kwam niet langer van de projector, maar van een brand. De vlammen sloegen snel over naar het houten dakgebinte van het hutachtige gebouw, dat bedekt was met stro en modder. Binnen de kortste keren stond de hele bioscoop in brand. Er brak paniek uit toen de kinderen probeerden de uitgangen te bereiken. Er waren echter maar twee smalle deuren beschikbaar, die alleen naar binnen geopend konden worden. 282 kinderen tussen de acht en veertien jaar stierven een pijnlijke dood.
Of de brand werd georganiseerd door het regime – twee Syrische soldaten stonden op wacht bij de ingang van de bioscoop – of dat oververhitting door overmatig gebruik ervoor zorgde dat de filmspeler plots in vlammen opging, is vandaag nog steeds het onderwerp van speculatie. Maar het feit dat de autoriteiten van het regime de aanwijzingen over het brandgevaar negeerden en aandrongen op voortzetting van de filmvertoningen, dat geen enkele leraar in de zaal was op de dag van de brand en dat zelfs de kinderen van de regimefunctionarissen niet naar “De Middernachtgeest” waren komen kijken, dat de tragedie nooit is onderzocht door het Syrische regime, doet veel mensen tot op de dag van vandaag aannemen dat de bioscoopbrand in Amûdê een doelgericht en opzettelijk bloedbad was. Dit komt omdat discriminatie van de Koerdische cultuur en taal deel uitmaakte van het staatsbeleid in Syrië; politieke activiteiten werden door het regime met geweld onderdrukt.
Mohammad Saed Agha Daqqouri, een Arabische inwoner van Amûdê die op dat moment toevallig langs de brandende bioscoop liep, kon tussen de 20 en 30 kinderen uit het vuur redden voor hij zelf in de vlammen omkwam. Het monument dat jaren later werd opgericht in de Baxçê Pakrewan Memorial Garden op de plaats van het Şehrazad filmhuis om de ramp te herdenken, vertelt ook zijn verhaal. Het werd geschonken door Algerije als uiting van solidariteit met de mensen van Amûdê. Als gedenkteken staat er ook een fontein in de tuin. Hierin hadden de geredde kinderen, die werden gered door Mohammad Saed Agha Daqqouri, hun toevlucht gezocht. De foto’s van de doden en hun verhalen bedekken de muren van de gedenkplaats. Honderden kinderogen staren de toeschouwers aan en vermanen hen.
“De kinderen van Amûdê moesten Algerije niet alleen met geld steunen, maar ook met hun verbrande lichamen” – dit zijn de woorden van Reşîdê Fatê. De Koerd, toen nog een kind, die de bioscoopbrand overleefde. “Ik was bijna twaalf jaar oud en zat in de vijfde klas. Ik keek naar de film op een van de balkons in de zaal. Er zaten honderden kinderen beneden. Het was alsof ze elk moment verpletterd konden worden. Op een gegeven moment werd het helder op het scherm en stopte de film. Het volgende moment was er een heel hard geluid, alsof er een vliegtuig laag vloog. Onmiddellijk daarna stond het in lichterlaaie”, zei Reşîdê Fatê in eerdere interviews en voegde eraan toe: “Ik keek toen naar de kinderen in de onderste rijen. Eén voor één vielen ze op de grond, verpletterd of vertrapt. Ze gilden allemaal in paniek en probeerden de deuren te bereiken. Ik sprong van het balkon en rende naar de zuidelijke uitgang. Maar die zat van buitenaf op slot. We duwden allemaal met al onze kracht tegen de deur. Na een eeuwigheid brak de deur open en renden we naar buiten. Pas daar realiseerde ik me dat mijn voeten in brand stonden.”
Bron: ANF