Het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, ook bekend als de “Istanbul-Conventie”, is een internationaal verdrag dat in 2011 is opgesteld. Het creëert bindende wettelijke normen voor de algehele bestrijding van patriarchaal geweld. Sinds 1 oktober 2023 is de Istanbul-Conventie van kracht in de gehele Europese Unie. De Europese Commissie had al in 2016 voorgesteld om toe te treden tot het verdrag, maar zes oostelijke landen hadden het tot nu toe niet geratificeerd, waaronder Bulgarije, Hongarije en Letland.
In Duitsland is de Istanbul-Conventie sinds februari 2018 van kracht. Het is het eerste internationale juridisch bindende instrument waarmee vrouwen en meisjes, evenals als vrouwelijk geïdentificeerde personen, beschermd moeten worden tegen alle vormen van geweld. De ondertekenende landen verbinden zich ertoe ervoor te zorgen dat patriarchaal geweld op alle overheidsniveaus wordt bestreden, dat slachtoffers bescherming en ondersteuning krijgen, en dat daders worden gestraft. Volgens de Europese Commissie ervaart elke derde vrouw vanaf haar 15e levensjaar fysiek of seksueel geweld. Elke week sterven ongeveer 50 vrouwen als gevolg van huiselijk geweld en worden slachtoffers van feminicide.
De Istanbul-Conventie is vernoemd naar de stad waarin deze voor het eerst werd ondertekend in 2011. Turkije, onder leiding van president Recep Tayyip Erdoğan, was het eerste lidstaat dat het verdrag in 2012 ratificeerde. De leider van de AKP besloot echter in maart 2021, via een decreet en dus op eigen initiatief, dat het land zich terugtrekt uit het internationale verdrag. Met deze onwettige terugtrekking uit het verdrag ter bescherming tegen mannelijk geweld, bediende Erdoğan zijn islamistische kernkiezers. Deze vrezen voor traditionele gezinsstructuren en zijn tegen gelijke behandeling van alle geslachten. Erdoğan en zijn aanhangers zien in de Istanbul-Conventie een juridische basis voor homoseksualiteit.