- Turkije
De Raad van State acht de terugtrekking van het land uit het Verdrag van Istanbul terecht. Een panel van rechters wees in september unaniem de rechtsvorderingen af die door tal van verenigingen en maatschappelijke organisaties waren aangespannen. De aanklagers hadden een presidentieel decreet aangevochten waarop de terugtrekking uit de internationale vrouwenbeschermingsovereenkomst is gebaseerd. Het voorzitterschap van de Kamers voor Administratieve Aangelegenheden, dat optreedt als beroepsinstantie bij de Hogere Administratieve Rechtbank (Staatsraad) in Ankara, heeft de intrekking van het verdrag bevestigd.
Het Verdrag van Istanbul is een verdrag ondertekend door de Raad van Europa in 2011, dat in 2014 in werking is getreden en het eerste wettelijk bindende instrument op Europees niveau is om vrouwen, meisjes en LGBTI+ te beschermen tegen elke vorm van geweld. De overeenkomst verankert het mensenrecht op een leven zonder geweld, definieert gelijkheidsmaatregelen en roept op tot financiële middelen voor bescherming en preventie van geweld.
Vrouwenrechtenorganisaties in Turkije verzetten zich tegen het besluit van de Staatsraad en hebben protesten aangekondigd. De Vrouwenraad van de HDP verklaarde: “Het Verdrag van Istanbul is gewonnen door vrouwen en is van ons. We zullen het strijdend terugbrengen!
Recep Tayyip Erdoğan kondigde in maart 2021 de terugtrekking uit de conventie aan zonder het Turkse parlement erbij te betrekken. Daarmee kwam hij tegemoet aan conservatieve en islamitische kringen, volgens welke de overeenkomst traditionele gezinsstructuren zou vernietigen en homoseksualiteit zou normaliseren.
Erdoğan baseerde de terugtrekking op een decreet dat de president machtigt internationale verdragen te vernietigen buiten het parlement om. Na zijn herverkiezing in 2018 vaardigde de AKP-leider een hele reeks decreten uit die de president uitgebreide bevoegdheden gaven ten koste van het parlementaire stelsel. De terugtrekking uit het Verdrag van Istanbul is op 1 juli 2021 ingegaan, ondanks talrijke protesten.
Deskundigen beschouwen deze aanpak als ongrondwettelijk, omdat het in strijd zou zijn met het beginsel van de scheiding der machten. De president heeft niet de bevoegdheid om de geldigheid van een door het parlement geratificeerd verdrag zomaar in te trekken, aangezien internationale overeenkomsten in Turkije een grondwettelijke status hebben.
Ngo’s, politieke partijen, verenigingen en individuen vochten het presidentiële decreet van Erdoğan en de terugtrekking uit het Verdrag van Istanbul aan bij de Raad van State. Onder de klagers bevonden zich HDP-voorzitter Pervin Buldan, de Unie van Turkse Artsen (TTB), het Vrouwenplatform voor Gelijke Rechten (EŞİK) en de Orde van Advocaten van Diyarbakır (ku. Amed). Met het ontslag van de uitdagingen is de beëindiging van de overeenkomst definitief. Alleen als de Raad van State het besluit als ongrondwettelijk beschouwt, kan het besluit in twijfel worden getrokken. Daarvoor zou het echter onafhankelijk moeten zijn van Erdoğan. Maatschappelijke organisaties willen nog steeds grondwettelijke klachten indienen. Als het Turkse rechtssysteem is uitgeput, kunnen klachten ook worden ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).