De ministers van de Raad van Europa benadrukten dat de “onvoorwaardelijke verplichting om de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) uit te voeren een gedeelde verantwoordelijkheid is van Turkije, inclusief de rechterlijke macht.”
De verklaring werd vrijgegeven tijdens de bijeenkomst “Toezicht op de uitvoering van de arresten van het Europees Hof”.
De COE betreurde ten zeerste de aanhoudende detentie van Osman Kavala en drong aan op zijn onmiddellijke vrijlating. Terwijl ze contacten op hoog niveau verwelkomden en aanmoedigden, drongen de ministers aan op algemene maatregelen om de volledige onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen, ook van de uitvoerende macht, in het bijzonder de structurele onafhankelijkheid van de Raad van Rechters en Aanklagers.”
Achtergrond
Zakenman en filantroop Osman Kavala heeft sinds de jaren ’90 bijgedragen aan tal van maatschappelijke organisaties in Turkije.
Op 1 november 2017 werd hij gearresteerd op grond van zowel artikel 309 als artikel 312 van het Turkse wetboek van strafrecht. Artikel 309 (“pogingen om met geweld de constitutionele orde van de republiek Turkije af te schaffen, te vervangen of de uitvoering ervan te voorkomen”) hield verband met een onderzoek naar de poging tot staatsgreep in Turkije in 2016, en artikel 312 ( “het gebruik van geweld en geweld om de regering van de Republiek Turkije af te schaffen of haar, geheel of gedeeltelijk, te beletten haar taken te vervullen”) was gerelateerd aan een onderzoek naar protesten in het Gezi-park.
Het EHRM deed uitspraak op 10 december 2019 en zei dat Kavala’s “arrestatie en voorlopige hechtenis plaatsvonden bij gebrek aan bewijs van een redelijk vermoeden dat hij een strafbaar feit had gepleegd (schending van artikel 5, lid 1, van het Verdrag) en streefde een bijbedoeling na, namelijk hem het zwijgen op te leggen en andere mensenrechtenverdedigers te ontmoedigen (schending van artikel 18 in samenhang met artikel 5, lid 1).